I HOKJESGEEST:
Het geloof dat Jehovah’s Getuigen de enige ware religie in de wereld zijn, lijkt op het eerste gezicht onschuldig. Het is voor JG misschien een hulp om trots op hun religie te zijn waardoor ze aangemoedigd worden om het juiste te doen. Maar als het niet waar is, dan wordt hierdoor een onnauwkeurig beeld van God geschetst. Dat beeld kan zelfs beledigend voor Hem zijn, omdat het God kwalificeert als een partijdige God, terwijl Hij beslist niet partijdig is (verg. Hand. 10:34).
Maar dat is nog niet alles. Het geloof dat JG de enige ware christenen op aarde zouden zijn, verhoogt een bepaalde groep mensen boven anderen, en is daarom een vorm van arrogantie. In de gelijkenis van Lukas 18:9-14 is het helder hoe Jezus over de arrogantie van de biddende Farizeeër (“Dank u, God, dat ik niet zo ben als alle zondaars” [Het Boek]) denkt.
Jehovah’s Getuigen wordt geleerd dat God en Christus uitsluitend via hun organisatie werken, omdat de JG-leiding door Christus over al zijn aardse bezittingen aangesteld zou zijn. Deze dogmatische aannames zijn er de oorzaak van dat JG geestelijk voedsel uit andere bronnen dan de JG-leiding onbetrouwbaar achten en verboden verklaard hebben (zie Onze Koninkrijksdienst van september 2007). In plaats van info op haar eigen inhoudelijke merites te beoordelen, worden argumenten beoordeeld naar de oorsprong ervan (in de argumentatieleer staat dat bekend als de genetische drogreden: de oorsprong van een argument zegt namelijk helemaal niets over de validiteit van dat argument). Als u God zou zijn en geestelijk voedsel via andere bronnen dan de JG-leiding zou verschaffen, wat zou u dan vinden van een groep mensen die haar leden verbiedt deze informatie tot zich te nemen?
Verder blijkt uit Markus 9:37-41 dat de eenheid in Christus niet slechts beperkt is tot een bepaalde groep gelovigen. De eenheid in Christus overstijgt het kleinzielige groepsdenken. Jezus woorden worden in The Message (een Engelse vertaling) heel treffend weergegeven: "John spoke up, "Teacher, we saw a man using your name to expel demons and we stopped him because he wasn't in our group." Jesus wasn't pleased. "Don't stop him. No one can use my name to do something good and powerful, and in the next breath cut me down. If he's not an enemy, he's an ally. Why, anyone by just giving you a cup of water in my name is on our side. Count on it that God will notice."
Johannes zei dus: "We lieten hem ermee stoppen omdat hij niet tot onze groep hoorde." Maar "Jezus was daar niet blij mee." De hokjesgeest van Jehovah’s Getuigen weerspiegelt de mindset van Johannes, maar niet de open geest van Christus.
II VEROORZAKEN VAN VERDEELDHEID ONDER CHRISTENEN (Titus 3:10; 1 Johannes 4:20):
Jezus zei: “Aan de onderlinge liefde zullen de mensen zien dat u mijn discipelen bent” (Johannes 13:35, Het Boek). Jehovah’s Getuigen erkennen weliswaar dat dit één van de identificerende kenmerken van het ware christendom is, alleen passen ze het niet toe. Door alle andere christenen op aarde te kwalificeren als “valse christenen” wijzen ze feitelijk alle andere christenen af, en menen ze dat het voldoende is deze liefde alleen binnen hun eigen groep te tonen. Door het begrip “christen” te herdefiniëren proberen ze hiermee weg te komen, maar Jezus Christus kijkt hier natuurlijk dwars doorheen. Hoe je het ook wendt of keert, hun herdefinitie klopt niet en leidt tot het overtreden van Jezus gebod uit Joh. 13:34 en 35. Het is alsof ik tegen mijn kinderen zeg dat ze elkaar moeten liefhebben, en dat dan één kind tegen zijn zus zegt dat hij haar geen liefde hoeft te tonen, omdat ze geen “ware” zuster is.
Eén van de duidelijkste bewijzen dat Jehovah's Getuigen andere christenen als "valse christenen" kwalificeren, is de Vragen van Lezers in De Wachttoren van 15 maart 1960, pagina 191 (klik op plaatje om te vergroten). In deze Vragen van Lezers worden zelfs christenen die voor hun geloof gestorven zijn, als 'vals' gekwalificeerd om hun leerstelling aangaande 144.000 gezalfden overeind te houden.
Paulus vergelijkt de broederschap met een lichaam en legt uit dat de verschillende leden van Christus “lichaam” in eenheid kunnen samenwerken (Ef. 4:16; 1 Cor. 12:12-31). Getuigen zeggen eigenlijk tegen christenen uit andere groepen: ‘Je hoort niet tot het lichaam, omdat je een voet en geen hand bent’ of ‘je hoort niet tot het lichaam, omdat je een oor en geen oog bent’ (1 Cor. 12:15, 16). We moeten niet vergeten dat “God alle verschillende delen in een lichaam gezet heeft, zoals Hij het goed vond” (1 Cor. 12:18, Het Boek).
Het is opmerkelijk dat Johannes 13:35 is de ENIGE schriftplaats die over een identificerend kenmerk van ware christenen spreekt, en juist deze schriftplaats wordt door Jehovah’s Getuigen niet gehoorzaamd.
Paulus schreef aan de opziener Titus het volgende: “Als iemand scheiding onder jullie maakt [“wat een mens betreft die een sekte bevordert” (NWV)], moet je hem één, zo nodig twee keer waarschuwen. Als hij niet wil luisteren, moet je niet meer met hem omgaan. Je weet dan dat hij God niet meer wil volgen en dat hij zondigt en daarmee zichzelf veroordeelt.” – Titus 3:10 en 11 (Het Boek).
Omdat Jehovah’s Getuigen zich van andere christenen afgescheiden hebben, kun je stellen dat ze ‘een sekte bevorderen’. Je kunt zelfs zeggen dat Jehovah’s Getuigen ook binnen hun eigen organisatie sektarisme bevorderen. Als het Besturende Lichaam meningsverschillen niet tot een verdeeldheid veroorzakende kwestie zou maken, dan raakte hier de gemeente niet door verdeeld. Door de regel dat in de gemeente geen verschil van mening mag bestaan, heeft het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen juist het probleem van verdeeldheid geschapen. Een meer christelijke benadering in dit verband is die van Paulus die in Romeinen 14:1 het volgende adviseerde: “Aanvaardt degene die zwakheden heeft in [zijn] geloof, maar niet om beslissingen te nemen betreffende innerlijke twijfelvragen”(NWV). In mijn opvatting ‘bevorder je al een sekte’ als je theologische kwesties en leerstellige interpretaties boven liefde, vergevingsgezindheid en barmhartigheid stelt. Ware christelijke vrijheid houdt ook de persoonlijke vrijheid in bij het duiden van allerlei leerstellige vraagstukken, zolang deze duidingen niet leiden tot nadeel bij anderen of ongehoorzaamheid aan Gods morele wetten. Als een religieus instituut een bepaalde theologie of interpretatie afdwingt, staat dat in mijn opvatting gelijk aan het ‘promoten van een sekte’ en dat moet voor alles voorkomen worden. Paulus gaf hierin het juiste voorbeeld.
Toen hij van de huisgenoten van Cloë hoorde dat de eenheid van de christelijke gemeente in Corinthe gevaar liep, noemde hij een aantal dingen die vermeden moet worden om de eenheid in Christus te bewaren. Hij schreef onder meer: "Is Christus dan in stukken verdeeld? Ben ik soms voor u aan het kruis gestorven of bent u in mijn naam gedoopt? Ik ben dankbaar dat ik niemand van u gedoopt heb, behalve Crispus en Gajus. Nu kan dus niemand zeggen dat hij in mijn naam gedoopt is en bij mij hoort" (1 Corinthiërs 1:13-15, Het Boek).
Het is opmerkelijk hoe Paulus hierboven zijn eigen rol en positie relativeerde. Hij besefte ongetwijfeld dat door zijn grote ijver als prediker van Christus sommigen in Corinthe hem een te belangrijke positie toegekend hadden. Deze gelovigen zeiden zelfs: "Ik hoor bij Paulus" (1 Cor. 1:12). Paulus zette ze weer met beide benen op de grond door te zeggen dat hij niet degene was die aan de martelpaal gestorven was, en dat 'niemand kon zeggen dat hij in Paulus' naam gedoopt was'.
Deze woorden van Paulus doen me aan de doopvragen of doopgeloften bij Jehovah’s Getuigen denken. Tot 1985 werden aan doopkandidaten de volgende twee vragen gesteld:
1) Heeft u voor het aangezicht van Jehovah erkend dat u een zondaar bent die redding behoeft, en heeft u voor hem erkend dat deze redding van hem, de Vader, uitgaat en door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus tot u komt?
2) Heeft u zich op grond van dit geloof in God en in zijn voorziening voor redding zonder enig voorbehoud aan hem opgedragen, om voortaan zijn wil te doen, zoals hij u deze door bemiddeling van Christus Jezus en onder de verlichting van de heilige geest door de bijbel openbaart?
Met deze vragen is niets mis, maar toch zijn ze sinds 1985 gewijzigd. Ze luiden nu (let vooral op de tweede vraag):
1) Heb je op grond van het slachtoffer van Jezus Christus berouw van je zonden en heb je je aan Jehovah opgedragen om zijn wil te doen?
2) Begrijp je dat je opdracht en doop je identificeren als een van Jehovah's Getuigen, verbonden met Gods door de geest geleide organisatie?"
Als Paulus uiting gaf aan zijn opluchting dat de Corinthische christenen niet "in de naam van Paulus gedoopt" waren, waarom heeft het Besturende Lichaam dan bij de huidige doopgeloften - in feite een zeer persoonlijke zaak tussen de doopkandidaat en Jehovah - wel een plaats ingeruimd voor haarzelf? Waarom moeten gelovigen nu in het openbaar verklaren dat ze bij de JG-organisatie horen? Waarom relativeerde Paulus ook al weer zijn eigen rol en positie? Omdat hij goed besefte dat de gelovigen in Christus, en niet in (een bepaalde groep) mensen verenigd moeten zijn. Daarom stelde Paulus de retorische vraag: "Ben ik soms voor u aan het kruis gestorven?" (1 Cor. 1:13, Het Boek) Als Paulus op nederige wijze zijn rol en positie relativeerde, waarom doen de broeders in Brooklyn dat dan niet? De broeders in Brooklyn zijn toch voor ons niet aan de paal gehangen? Trouwens, in de eerste eeuw en vóór 1985 zijn duizenden broeders en zusters gedoopt, zonder zo'n gelofte aan een organisatie of (groep van) personen te doen.
Paulus bijdrage aan de christelijke eenheid was dus de volgende: Hij minimaliseerde zijn eigen rol en positie, zodat de broeders en zusters in Christus verenigd zouden zijn. Door zijn nederige en bescheiden houding en voorbeeld kon hij oprecht het volgende aan de Corintische gelovigen schrijven: "Nu vermaan ik U, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat GIJ allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder U is, maar dat GIJ nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtegang" (1 Cor. 1:10, NWV).
III AANZETTEN TOT VERAFGODING VAN EEN ORGANISATIE VAN MENSELIJKE MAKELIJ (Ex. 20:3-5):
De JG-leiding gebruikt de woorden uit Mattheüs 24:45-47 als basis voor haar autoriteit over Jehovah's Getuigen, ongeveer op dezelfde manier als de Rooms Katholieke Kerk de woorden uit Mattheüs 16:18 gebruikt. Ook de manier waarop deze autoriteit uitgeoefend wordt, lijkt in de praktijk veel op elkaar.
De bijbel zegt dat “er één God en één middelaar tussen God en mensen is, een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen — [hiervan] dient op de speciaal daarvoor bestemde tijden getuigenis te worden afgelegd” (1 Tim. 2:5, 6; NWV). Een middelaar is iemand die als gezant optreedt, een communicatiekanaal tussen twee partijen. Door te claimen dat het Besturende Lichaam Gods communicatiekanaal is, matigt ze zich voor een groot deel Christus’ rol en positie aan. Het Besturende Lichaam past er wel voor op om zichzelf “middelaar” te noemen, maar verbergt zich achter termen als “getrouwe en beleidvolle slaaf”, “Gods organisatie” etc. Haar taakomschrijving is echter wel gelijk aan die van een middelaar. In plaats dat geestelijke leiding gaat van God via Christus naar de mensen, claimt het Besturende Lichaam dat geestelijke leiding gaat van God naar Christus, van Christus naar de “getrouwe en beleidvolle slaaf” (het JG-leiderschap), en van deze “slaaf” naar de mensen. In wezen wordt de liefde die Jezus voorleefde, geperverteerd tot loyaliteit aan "de organisatie". Het Besturende Lichaam meet zich hiermee (impliciet) een mede-middelaarsrol aan.
Het spreekt boekdelen dat personen die de organisatie verlaten door de JG-leiding in haar lectuur per definitie als personen geafficheerd worden die ook Jehovah verlaten hebben. Deze gelijkschakeling bewijst dat de organisatie een veel te hoge positie in de geest van JG inneemt.
In plaats van een nederige positie voor het aangezicht van onze hemelse Vader in te nemen, heeft de organisatie zich feitelijk verheven tot een afgod. Ze zien zichzelf als de zichtbare vertegenwoordiging van God zelf, zoals uit de volgende citaten uit de JG-lectuur blijkt:
***w 2007 1/4 blz. 24 par. 12 Loyaal aan Christus en zijn getrouwe slaaf ***
“Dus als we ons loyaal onderwerpen aan de leiding van de getrouwe slaaf en het Besturende Lichaam, onderwerpen we ons aan Christus, de Meester van die slaaf."
*** w76 1/6 blz. 349 par. 20 ’Gij moet heilig zijn want Jehovah is heilig’ ***
“Indien wij in gebreke blijven gunstig op de leiding te reageren die God door middel van zijn organisatie geeft, wordt hierdoor dan niet in werkelijkheid te kennen gegeven dat wij goddelijke heerschappij verwerpen?”
***w56 1/6 blz. 346 *** (Engels)
"The slave’s will is Jehovah’s will. Rebellion against the slave is rebellion against God."
*** w91 15/3 blz. 14 par. 4 Houd gelijke tred met Jehovah’s hemelse wagen ***
“Zoals Ezechiël niet zichzelf opwierp of aanstelde als profeet, zo heeft Gods zichtbare organisatie niet zichzelf in het leven geroepen of zichzelf aangesteld. Ze is niet uit menselijke wil of inspanning ontstaan. De goddelijke Wagenberijder heeft deze organisatie tot bestaan doen komen. In de kracht van Gods geest en met de steun van heilige engelen heeft Jehovah’s volk zo’n opzienbarende expansie meegemaakt dat ’de geringe tot een machtige natie is geworden’. — Jesaja 60:22.”
Al dit soort uitspraken moedigt Jehovah’s Getuigen aan tot verafgoding van de organisatie. Wat is het verschil tussen het maken en vereren van een beeld dat God zou voorstellen en het maken en vereren van een organisatie die God zou vertegenwoordigen? Volgens mij is er helemaal geen verschil!!! In beide gevallen aanbidden we iets dat door mensen gemaakt is als een beeld van God.
Gelet op bovenstaande redenen voelde ik me op een gegeven moment voor de volgende keuze geplaatst: De organisatie van Jehovah’s Getuigen of Christus. Deze keuze was op zich niet moeilijk, en ik heb geen moment spijt van mijn keuze gehad.