zaterdag, december 10, 2011

OPGROEIEN ALS JEHOVAH'S GETUIGE EN HET POST-CULTSYNDROOM

De mens doet zijn kennis en overtuigingen altijd op binnen grote of kleine gemeenschappen. We kunnen hierbij denken aan gezinnen, buurten, schoolklassen, politieke partijen, kerken, moskeeën, enzovoort. Goede en ware overtuigingen hebben bescherming nodig, en die bescherming organiseren we meestal door groepen te vormen van gelijkdenkenden. Dat is een gezonde vorm van groepsvorming.

Behalve deze gezonde vorm zijn er ook vormen van groepsvorming die in psychisch opzicht ongezond zijn te noemen. Het oogmerk van groepsvorming kan namelijk het beïnvloeden, controleren of - nog erger - het manipuleren van mensen zijn. Over deze ongezonde groepsvorming gaat dit artikel, en meer specifiek over de groepsvorming binnen religieuze sekten of high control groups. Het staat uiteraard een volwassen persoon vrij om te beslissen zich bij een religieuze sekte aan te sluiten. Vrijheid blijheid. Maar het is een andere situatie als een kind in zo'n groep wordt geboren en opgroeit. Zo'n groep heeft namelijk negatieve psychologische effecten op deze kinderen. Deze kinderen staan - als ze eenmaal volwassen zijn - in het jargon bekend als second generation adults (SGA's). Als SGA's - al dan niet vrijwillig – uit dit soort groepen zijn uitgetreden, dan blijkt vaak dat ze het moeilijk vinden om hun draai te vinden in de gewone samenleving (zie ook dit artikel van Margaret T. Singer). Dat komt omdat hun sociaal-emotionele ontwikkeling (nog) gebrekkig kan zijn, en het ze vaak aan belangrijke sociale vaardigheden ontbreekt. Ik kan daarover meepraten, want ik ben zelf zo'n SGA. Ik ben opgegroeid in de organisatie van JG, en heb de afgelopen jaren na mijn exit een boeiende levensreis gemaakt.

Uit inside informatie blijkt dat ook het JG-leiderschap zorgen heeft over de jongvolwassenen en adolescenten in haar organisatie, zij het in een ander verband. De afgelopen jaren hebben in de VS en Europa 86% van de JG-jongvolwassenen de religie van hun ouders verlaten. Daarvan komt gemiddeld 29% weer terug, meestal vanwege de familiebanden. Dat betekent dat meer dan de helft van de JG-adolescenten de religie van hun ouders voorgoed verlaat. Deze cijfers worden afzonderlijk bevestigd door twee anonieme ex-regioverantwoordelijken, die onder JG als "kringopzieners" bekend staan. Zij bezoeken de plaatselijke JG-groepen als de vertegenwoordigers van het JG-bestuursorgaan. Deze "kringopzieners" ontvingen de opdracht van het bestuursorgaan om de oorzaken voor de exodus van deze jonge mensen in kaart te brengen, en zo het "lek" boven te krijgen. Ook is bekend dat vele JG-jongeren een zogenaamd "dubbelleven" leiden: Een levensstijl die aansluit bij die van doorsnee-jongeren, en een levensstijl die door hun ouders en geloofsgenoten voorgestaan wordt. De voornaamste conclusie uit het onderzoek van de "kringopzieners" komt erop neer dat jonge mensen de JG-organisatie verlaten, omdat ze willen "feesten en fuifen". Ze zouden verleid worden door het aantrekkelijke klatergoud van deze wereld en het immorele vertier uit "Sodom en Gomorra", en verlaten daarom de religie van hun ouders. Hierna volgden in hun lectuur talrijke artikelen en op hun vergaderingen vele lezingen die jongeren tegen deze gevaren waarschuwden.

Vroeger nam ik voetstoots aan dat hun conclusie juist was, maar nu weet ik beter. Nu weet ik dat een groot deel van de oorzaak bij de JG-manier van opvoeden ligt. JG-ouders worden namelijk door het JG-leiderschap geïndoctrineerd om hun adolescente kinderen te verbieden met leeftijdgenoten buiten hun organisatie om te gaan. Ze mogen geen lid worden van sportclubs, en niet met niet-JG's daten, etcetera. In hun vrije tijd mogen ze uitsluitend met hun JG-leeftijdgenoten omgaan. Deze verkrampte manier van opvoeden verhindert de adolescente JG zijn/haar zogenaamde ontwikkelingstaken naar behoren uit te voeren. De innerlijke drang om zich verder te ontwikkelen maakt dat ze heel vaak geen ander alternatief zien dan de religie van hun ouders verlaten. Om de dynamiek van dit (gestoorde) proces te verhelderen is het nuttig over het ontwikkelingspsychologische begrip "ontwikkelingstaken" wat basisinformatie te geven:

Elk kind moet bepaalde ontwikkelingstaken in zijn leven volbrengen. Deze zijn karakteristiek voor een bepaalde fase in hun leven en worden bepaald door veranderingen op psychisch, biologisch en sociaal vlak. Hieronder een aantal voorbeelden:

• Zich zelfstandig kunnen aankleden
• Vriendjes kunnen maken en houden
• Rekening kunnen houden met anderen

Om op een gezonde manier te kunnen ontwikkelen, moeten jonge kinderen deze taken goed doorlopen. Aan hun specifieke behoeften moet voldaan worden. JG-ouders zijn meestal goed in staat om aan hun jonge kinderen (tot ongeveer 12 jaar) te geven wat ze ontwikkelingspsychologisch gezien nodig hebben. Onder invloed van het JG-leiderschap is dat helaas niet meer het geval, wanneer hun kinderen in de puberteit en adolescentie komen (periode tussen 12 en 22 jaar). Waarom is dat zo? Omdat tijdens de adolescentie door de invloed van het JG-leiderschap niet aan de ontwikkelingsbehoeften van JG-kinderen voldaan wordt. Een adolescent kind dwingen zich aan de regels van het JG-leiderschap te houden blijkt uiteindelijk schadelijk te zijn voor zijn ontwikkeling. Waarom is dat zo?

Tijdens de adolescentie is dé centrale ontwikkelingstaak het vormen van de eigen identiteit. Identiteit is de basis voor volwassen psychosociale ontwikkeling en relaties met anderen. Hoe wordt iemands identiteit tijdens de adolescentie eigenlijk gevormd?

De samenleving kent jonge mensen tussen kindzijn en volwassenheid een periode toe, waarin de adolescent min of meer vrij mag experimenteren met levensvormen, waardesystemen en zingevingsvragen, het is de periode waarin hij de keuzes voor zijn leven gaat maken (Erikson, 1968). Deze periode wordt in de literatuur het "moratorium" genoemd. Adolescenten hebben er behoefte aan om diverse identiteiten uit te proberen (ben ik een rocker? een atleet? etc.) Om dat te kunnen doen hebben ze het nodig om zich verbonden te voelen met een brede en diverse groep leeftijdsgenoten (peers). In deze periode proberen ze andere kleding, muziek en vrienden uit. Ze hebben het nodig om hun aangeleerde overtuigingen zelfstandig tegen het licht te houden en op zoek te gaan naar het waarom der dingen.

Om deze ontwikkelingstaak te kunnen uitvoeren brengt een adolescent steeds meer tijd door met zijn leeftijdsgenoten. In de adolescentie nemen leeftijdsgenoten namelijk de rol van hechtingsfiguur over van de ouders. Leeftijdsgenoten zijn nodig voor zijn normale sociale ontwikkeling en zijn ontwikkeling van zijn eigen identiteit. Eigen identiteit betekent dat een persoon gaat beseffen wat zijn eigen ideologieën, filosofieën en overtuigingen zijn. Eigen identiteit is het resultaat van eigen ontdekkingen, eigen bindingen en het heroverwegen van eerdere bindingen (Meeus, 2002).

JG-ouders die erop staan dat hun adolescente kinderen de regels van het JG-leiderschap volgen, kunnen niet toestaan dat aan de ontwikkelingspsychologische behoeften van hun kinderen voldaan wordt. Hun kinderen mogen uitsluitend omgaan met gelijkgezinde kinderen van JG-medegelovigen. Zij mogen niet achter de muur van hun organisatie kijken. Vandaar dat vele JG-jongeren de religie van hun ouders verlaten, omdat ze nu eenmaal willen opgroeien en zich ontwikkelen en dat niet kan binnen de muren van de JG-religie. Wat de situatie voor vele JG-jongeren (en hun ouders) nog gecompliceerder maakt, is dat ze zich al vaak hebben laten dopen als JG. Als ze bij hun exploraties en experimenten de JG-regels overtreden, dan gebeurt het vaak dat ze uit de gemeenschap van JG gestoten worden. In dat geval worden zelfs ouders door het JG-leiderschap subtiel gedwongen om hun eigen (buitenhuis wonende) kinderen te mijden. Het gevolg is in de meeste gevallen dat de breuk met hun JG-ouders definitief is, zolang deze kinderen geen spijt betuigen en tot de JG-religie terugkeren. Deze situatie draagt bij tot een diep gevoel van eenzaamheid (zowel bij de uitgestoten jongere als zijn JG-ouders; zie eventueel hier verder).

Maar er zijn ook JG-jongeren die niet uittreden en in de JG-organisatie blijven. Ik was zo'n jongere. Volgens de geciteerde "kringopzieners" gaat het om 14% van de JG-jongeren. Van de uittredende JG-jongeren komt uiteindelijk 29% weer terug. Dus per saldo blijft zo'n 39% van de JG-jongeren. Hoe komt het dat ze blijven?

De keuze van een JG-jongere om te blijven vindt meestal plaats binnen een normaal patroon van beslissingen en ontmoetingen. Het past bij zijn persoonlijkheidsstructuur. Van der Lans (1981b), die vooral onderzoek deed naar goeroe-bewegingen, koppelt de keuze van jongeren voor een sekte aan adolescentieproblematiek. Volgens Van der Lans is het mogelijk ‘dat jongeren die bij een goeroe-beweging hun toevlucht zoeken, zich van hun talrijke even nonconformistische leeftijdgenoten die dat niet doen, onderscheiden doordat zij minder zelfstandig zijn, minder bestand tegen kritiek, sneller onzeker en zonder steun van een autoriteit niet in staat om te geloven in iets, dat door de rest van de maatschappij als onzin beschouwd wordt. Het zijn misschien degenen, die minder moed en durf hebben om alléén te exploreren; die een conflict proberen te vermijden en graag willen dat de relaties met ouders en vrienden conflictloos blijven’ (1981b, 41).

Een JG-jongere die in de religieuze groepering van zijn ouders blijft, blijkt vaak een "voortijdig afgesloten identiteit" ("foreclosed identity" of "conferred identity" – James Marcia) te hebben. Het is de moeite waard om ons in deze statussen van Marcia te verdiepen om inzicht te krijgen in deze ontwikkelingsprocessen. Volgens James Marcia kan de identiteit van adolescenten door vier verschillende statussen worden getypeerd: Hij schrijft: "at any one time during this process of identity formation, adolescents can be classified into one of four statuses: achieved, moratorium, foreclosed, or diffused" (Low, 1999, p. 1093).

In de eerste fase van de adolescentie is de identiteitsbeleving vaag en onontwikkeld. De adolescent is nauwelijks geïnteresseerd in zijn of haar achtergrond (diffuse positie: geen exploratie, geen binding) of neemt onnadenkend het oordeel en de houding over van ouders, familie en de religie van zijn/haar ouders (foreclosure: geen exploratie, wel binding). Door toenemende twijfel over het vertrouwde, de sociale druk om keuzes te maken en het grotere belang dat het oordeel van leeftijdgenoten krijgt, komt er een fase van verkennen en uitproberen (moratorium: wel exploratie en nog geen binding). Verschillende, soms tegenstrijdige, mogelijkheden worden uitgeprobeerd en verschillende ideeën en gevoelens worden verwerkt. Wat het voor de jongere betekent om tot een (religieuze) groepering te behoren is in deze fase nog erg wisselend en gaat vaak gepaard met ambivalente gevoelens. Als het goed is, loopt deze fase van exploratie over in een fase waarin keuzes worden gemaakt en bindingen worden aangegaan zodat er een sterk en gezond identiteitsbesef ontstaat (achieved: exploratie en daarna binding). Een dergelijk besef wordt gekenmerkt door een accepterende, maar ook kritische houding tegenover je (religieuze) achtergrond en de religieuze groepering van je ouders. Je identiteit maakt op een vanzelfsprekende en vertrouwde manier deel uit van wie en wat je bent, zonder ontkenning of overdrijving. Er is een gevoel van stabiliteit en continuïteit ontstaan, een gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen.

Het zogenaamde postcultsyndroom bij SGA's heeft te maken met hun "foreclosed identity" of "voortijdig afgesloten identiteit": een identiteit waartoe voorbarig of prematuur besloten is, en die vaak door toekenning van anderen in plaats van door eigen ervaring tot stand is gekomen. SGA's die zich losmaken van de religieuze groepering van hun ouders, maken vaak daarna een periode van zelfontwikkeling door, een soort inhaalslag waarin ze verlaat op zoek gaan naar hun eigen identiteit of "achieved identity". Deze verworven identiteit wordt ook wel "selfconstructed identity" genoemd, een identiteit die door zelfsturing geconstrueerd wordt.

PERSOONLIJK NASCHRIFT:
- Ik neem mijn lieve ouders niet kwalijk dat ze me als JG opgevoed hebben. Ik weet zeker dat ze hiermee dachten mijn beste belangen te dienen. Ik heb fijne jeugdherinneringen en ben mijn ouders dankbaar. Dankzij mijn achtergrond en opvoeding ben ik nu nog steeds gelovig en hecht waarde aan spiritualiteit.
- Dit essay is geschreven op grond van mijn ervaringsdeskundigheid en uit empatie met mijn lotgenoten. Ik begrijp hun zorgen en uitdagingen als ze de cocon van hun rupsenbestaan verruilen voor hun eerste onzekere vliegrondjes als vlinder. Ik wens hierbij mijn lotgenoten hartelijk succes in het ontdekken van hun eigen identiteit en heet hen welkom in de rest van hun leven.