woensdag, april 30, 2014

Enkele mijmeringen over geloof na mijn JG-exit

Persoonlijk ben ik geen voorstander van het afsluiten van mijn geest bij het geloof in God, Jezus en de bijbel etc. Als ik mijn eigen geloof moet kwalificeren dan heb ik een klein, maar in mijn ogen wel een kostbaar geloof in "iets" (niet respectloos bedoeld) dat groter moet zijn dan ik. Gelukkig is mijn kleine geloof niet meer afhankelijk van de onbetwijfelbaarheid van Gods (vermeende) openbaringen. Dat wil niet zeggen dat de bijbel voor mij onbelangrijk is, maar het boek is niet meer van doorslaggevend belang in mijn geloofsleven.

Ik ben na mijn JG-exit geen bibliolatrist (vereerder van de bijbel) meer. Als ik moet kiezen tussen geloof in de onfeilbaarheid van de bijbelverslagen of geloof in de goede reputatie van God, dan kies ik voor het laatste. De aanname dat het bijbelverslag absoluut onfeilbaar zou zijn, zet de deur open voor vergaande en onverkwikkelijke conclusies over God zelf (zoals dat hij wreed zou zijn etc.). Daarom geloof ik niet meer - zoals in mijn WTG-tijd - in de absolute onfeilbaarheid van het bijbelverslag. Ik wil namelijk geen "God-basher" worden.

Persoonlijk denk ik dat het christendom geen pure boekreligie is. De bedoeling van de getuigenissen uit de bijbel is om ons bij God te betrekken. Geloof betekent voor mij ontzag, verbazing en verwondering voor iets (niet respectloos bedoeld) dat veel groter is dan ikzelf (analoog met hoe kan een bacterie in onze maag een beeld vormen van ons als persoon), en niet meer - zoals in mijn WTG-tijd - de afhankelijkheid van Gods 'onbetwijfelbare' openbaringen. 
In mijn ogen is het middelpunt van het christendom geen religieus instituut of organisatie. Het is ook geen boek als de bijbel. Waarom niet? Omdat de christelijke ecclesia (=gemeente) al bestond voordat de canon van het Nieuwe Testament samengesteld werd. Christenen vormden al de ecclesia, omdat ze deelgenootschap met God en elkaar hadden en hun geloof simpelweg gefocust was in Christus. Natuurlijk hadden ze de geschriften van het Oude Testament, maar zeker nog niet alle (christelijke) leringen in NT-canonieke vorm. 

De vier Evangeliën zijn - in mijn opvatting - (oog)getuigenverslagen over Jezus' belevenissen en levensfilosofie. Een getuigenverklaring hoeft echt geen goddelijke bron te hebben om betrouwbaar en geloofwaardig te zijn. Als ik deze getuigenverslagen lees, dan klinken ze mij heel authentiek in de oren.

Het gevoel wat ik altijd aan het lezen van de Evangeliën (vooral dat van Johannes) overhoud, is misschien te vergelijken met het gevoel dat je krijgt als je naar de muziekvertolking van een pianovirtuoos luistert. Zo'n virtuoos slaat geen toetsen aan, maar tovert met zijn vleugel. Met zo'n vertolking durf je nauwelijks nog adem te halen. Deze muziek hoor je niet alleen met je oren, maar die beleef je. Na zo'n fantastische muziekbeleving durft niemand na de laatste noten van deze (goddelijke?) muziek onmiddellijk te applaudisseren, men durft de opgebouwde spanning niet meteen te doorbreken. En als dan het applaus losbarst, dan staat de hele zaal op zijn kop.

Als je bij zo'n vertolking op een rationele manier blijft denken aan het gegeven dat de virtuoos gewoon de toetsen beroert die op hun beurt de snaren in beweging brengen, dan zou het spel gereduceerd worden tot mechanische principes. Maar deze muziek heb je niet beluisterd met je ratio, maar met je gevoel. Deze muziek overstijgt onze ratio en stuurt onze beleving.

Het is moeilijk om te beschrijven, maar iets soortgelijks ervaar ik ook met het lezen van de Evangeliën en bij het nadenken over de visie die Jezus vertolkte. Elke leesbeurt raakt me van binnen. Jezus weet als geen ander om ons mensen in de spiegel van ons eigen bestaan te doen kijken. Jezus zei ook: "Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien", en mijn gevoel bevestigt inderdaad dat zijn visie goddelijk is. Hij was iemand die God werkelijk gekend moet hebben.

Geloof en spiritualiteit zijn in mijn opvatting geen intellectuele exercities. Spiritualiteit leeft juist daar waar de rede en ratio niet het alleenrecht hebben. Een paar maanden terug ben ik samen met mijn vrouw Frances naar een concert van violiste Janine Jansen geweest. Zij speelde op zo'n zuivere manier de prachtigste cantates van Bach dat ik ontroerd raakte door wat ik hoorde. Ik denk dan echt: Muziek moet de 'taal van God' zijn. Bach wordt wel eens gekscherend de 'harp van God' genoemd.

Ik ken persoonlijk een atheïst die ook Bach-liefhebber is. Hij heeft gelijksoortige emoties als hij in Naarden de jaarlijkse Matthäus Passion hoort, maar schrijft dat niet aan een hogere macht toe. Ondanks dat voel ik me toch met hem verbonden. 


Er zijn natuurlijk christenen die zo verkrampt en fundi zijn dat ze nooit enige twijfel zullen toegeven, of dat de mogelijkheid bestaat dat er ook andere antwoorden zijn buiten de christelijke box. Er zijn gelovigen die lijken op de vader van de epileptische jongen die tegen Jezus zei: "Heer, ik geloof. Kom mijn ongeloof te hulp" (Marcus 9:24). Ik kan best medegevoel met deze vader hebben.

Weten gelovigen nu echt zoveel meer dan ongelovigen? Ik denk dat ongelovigen net zoveel onbeantwoorde vragen over het leven en universum hebben als wij gelovigen. Zowel ongelovige atheïsten als theïstische gelovigen zijn op zoek naar antwoorden op de grote levensvragen. Zelfs Job zei dat wat we over God "weten", slechts "een glimp" van Zijn grootheid is. 

Verder ben ik van mening dat we rekening moeten houden met elkaar en onze "heilige huisjes", en dat medegevoel daarin een sleutelrol speelt. Helaas leert de praktijk ook dat “heilige huisjes” van gelovigen vaak gepaard gaat met enige vorm van (subtiele) geloofsdwang. Zolang er sprake is van (geloofs)dwang - meestal niet in de vorm van een boksbeugel, maar fluwelen handschoen - en mensen onder een juk van geclaimde religieuze waarheden gebracht moeten worden, en af en toe zelfs "liefdevol" bedreigd worden met Gods oordelen, is het zetten van vraagtekens bij "heilige huisjes" mijns inziens noodzakelijk. Ook humor kan helpen om de betrekkelijkheid van "heilige huisjes" te doorzien. Iemand die er blijkbaar ook zo over denkt is Hans Teeuwen. Hij stelt bijvoorbeeld in onderstaand filmpje dat geloof/godsdienst geridiculiseerd mag worden, omdat geloof/godsdienst macht en status heeft.

Het bijbels verslag over "Ongelovige Thomas" (Joh. 20:19-29): 
"'s Avonds zaten de discipelen bij elkaar. Zij hadden de deur op slot gedaan, omdat zij bang waren voor de Joden. Ineens was Jezus bij hen. "Vrede", zei Hij. Zij zagen Zijn handen en Zijn zijde. Wat waren zij blij dat ze de Here zagen. "Vrede!" zei Jezus. "Zoals de Vader Mij gestuurd heeft, zo stuur Ik jullie." Toen blies Hij Zijn adem over hen heen en zei: "Ontvang de Heilige Geest. Wie jullie zijn zonden vergeven, is ervan verlost. Maar wie jullie het aanrekenen, moet zijn zonden dragen."  Eén van de twaalf discipelen, Thomas (of Didymus) was er niet bij. Toen de andere discipelen hem vertelden dat zij de Here hadden gezien, wilde hij het niet geloven. "Ik kan het pas geloven", zei hij, "als ik de wonden van de spijkers in Zijn handen zie en met mijn eigen hand voel dat Hij een wond in Zijn zij heeft!" Acht dagen later waren de discipelen weer bij elkaar. Thomas was er nu ook bij. Zij hadden de deur op slot gedaan. Ineens was Jezus in hun midden. "Vrede", zei Hij. "Thomas, zie je mijn handen en mijn zij? Voel er maar eens aan en twijfel niet meer. Geloof dat Ik leef!" "Mijn Here en mijn God", stamelde Thomas. "Geloof je het nu, omdat je Mij ziet?" zei Jezus. "Gelukkig zijn de mensen, die in Mij geloven zonder Mij gezien te hebben.""
Er zijn vele mensen die een persoonlijke sympathie hebben voor een bepaalde apostel van Jezus. Vaak is dat Petrus vanwege zijn eerlijkheid en spontaniteit, maar mijn favoriet is de apostel Thomas.

Ik kan me wel verplaatsen in zijn positie. Hij weigerde in de opstanding van Jezus te geloven voordat hij hem met eigen ogen gezien, en Jezus' wonden met zijn eigen handen gevoeld had. "Eerst zien dan geloven" is ook nu een veel gehoorde uitspraak.

Wat me bijzonder raakt, is Jezus warme en vriendelijke reactie op het ongeloof van Thomas. Hij deed namelijk extra inspanningen om de twijfelende Thomas te helpen om te geloven. Hij legde Thomas vingers in zijn wonden waarna Thomas nederig uitriep: "Mijn Here en mijn God". Deze liefdevolle houding van Jezus jegens ongelovigen spreekt boekdelen!!!

Dit verslag doet mij nadenken over de volgende vragen: Als Jezus eigen apostelen (die dagelijks met hem omgingen) al een "klein geloof" hadden en de apostel Thomas aanvankelijk weigerde te geloven in de opgewekte Jezus, hoe kan dan van ons - ongeveer 2000 jaar later - wel verwacht worden dat we geloof moeten hebben? En als je nadenkt over wat Jezus voor één van zijn apostelen deed om een einde aan zijn twijfels te maken, waarom zou hij dan niet iets soortgelijks kunnen doen voor de ontelbare agnostici, atheïsten en sceptici van nu? Het is voor ons nu nog veel lastiger om te geloven dan het voor Thomas was. Daarom denk ik dat als Jezus terugkomt hij niet komt om dood en verderf te zaaien, maar om de mensen de gelegenheid te geven om in hem te geloven, simpelweg omdat het zo moeilijk is om heden ten dage te geloven. Jezus weet dat en daarom vroeg hij zich ook af of 'hij bij zijn terugkomst nog geloof op aarde zou vinden' (Lukas 18:8).

Alle 'ongelovige Thomassen' in onze tijd, die blijkbaar de meerderheid van de hoogopgeleide mensheid vormen, hebben iets wonderbaarlijks nodig dat hen helpt te geloven. Er zijn veel zaken die het in deze tijd zo moeilijk maken om te geloven: Al het lijden in de wereld, sciëntisme, atheïsme etc. Het lijkt me zo onrechtvaardig wanneer Jezus slechts zou terugkomen om mensen te vernietigen, onder wie goed ingelichte mensen die eerlijk naar hun geweten luisteren en het daarom in deze tijd - bijna 2000 jaar na Jezus leven op aarde - bijna onmogelijk vinden om nog te geloven. Het kost me - dankzij het verslag over "Ongelovige Thomas" - weinig moeite om me voor te stellen hoe Jezus op de ongelovigen in onze tijd zou reageren.

Volgens het verslag zei Jezus verder ook nog: "Gelukkig zijn de mensen, die in Mij geloven zonder Mij gezien te hebben." Wat me opvalt, is dat Jezus gelovigen gelukkig prijst, maar hier niet zegt dat gelovige mensen beter zijn. Er zijn nu eenmaal personen die bepaalde zaken gemakkelijker aannemen en 'geloven zonder Jezus gezien te hebben', maar dat diskwalificeert de hedendaagse 'Thomassen' niet. Zij kijken vaak wat kritischer en laten zich niet op het woord van een ander zomaar overtuigen. Jezus verwierp hen niet, maar hielp hen op vriendelijke en warme wijze. 


Als ik over Jezus vriendelijke houding nadenk, vind ik het in deze tijd een mooie uitdaging om hem daarin na te volgen. Ik voel me trots op de christelijke en kostbare erfenis die ik van mijn lieve JG-ouders meegekregen heb.

woensdag, mei 08, 2013

Geloofs- en gewetensdwang bij Jehovah's Getuigen

Nederlands ondertitelde video over geloofs- en gewetensdwang bij Jehovah's Getuigen: Nederlands ondertitelde video (duur: 2 min. en 42 sec.)

zaterdag, december 10, 2011

OPGROEIEN ALS JEHOVAH'S GETUIGE EN HET POST-CULTSYNDROOM

De mens doet zijn kennis en overtuigingen altijd op binnen grote of kleine gemeenschappen. We kunnen hierbij denken aan gezinnen, buurten, schoolklassen, politieke partijen, kerken, moskeeën, enzovoort. Goede en ware overtuigingen hebben bescherming nodig, en die bescherming organiseren we meestal door groepen te vormen van gelijkdenkenden. Dat is een gezonde vorm van groepsvorming.

Behalve deze gezonde vorm zijn er ook vormen van groepsvorming die in psychisch opzicht ongezond zijn te noemen. Het oogmerk van groepsvorming kan namelijk het beïnvloeden, controleren of - nog erger - het manipuleren van mensen zijn. Over deze ongezonde groepsvorming gaat dit artikel, en meer specifiek over de groepsvorming binnen religieuze sekten of high control groups. Het staat uiteraard een volwassen persoon vrij om te beslissen zich bij een religieuze sekte aan te sluiten. Vrijheid blijheid. Maar het is een andere situatie als een kind in zo'n groep wordt geboren en opgroeit. Zo'n groep heeft namelijk negatieve psychologische effecten op deze kinderen. Deze kinderen staan - als ze eenmaal volwassen zijn - in het jargon bekend als second generation adults (SGA's). Als SGA's - al dan niet vrijwillig – uit dit soort groepen zijn uitgetreden, dan blijkt vaak dat ze het moeilijk vinden om hun draai te vinden in de gewone samenleving (zie ook dit artikel van Margaret T. Singer). Dat komt omdat hun sociaal-emotionele ontwikkeling (nog) gebrekkig kan zijn, en het ze vaak aan belangrijke sociale vaardigheden ontbreekt. Ik kan daarover meepraten, want ik ben zelf zo'n SGA. Ik ben opgegroeid in de organisatie van JG, en heb de afgelopen jaren na mijn exit een boeiende levensreis gemaakt.

Uit inside informatie blijkt dat ook het JG-leiderschap zorgen heeft over de jongvolwassenen en adolescenten in haar organisatie, zij het in een ander verband. De afgelopen jaren hebben in de VS en Europa 86% van de JG-jongvolwassenen de religie van hun ouders verlaten. Daarvan komt gemiddeld 29% weer terug, meestal vanwege de familiebanden. Dat betekent dat meer dan de helft van de JG-adolescenten de religie van hun ouders voorgoed verlaat. Deze cijfers worden afzonderlijk bevestigd door twee anonieme ex-regioverantwoordelijken, die onder JG als "kringopzieners" bekend staan. Zij bezoeken de plaatselijke JG-groepen als de vertegenwoordigers van het JG-bestuursorgaan. Deze "kringopzieners" ontvingen de opdracht van het bestuursorgaan om de oorzaken voor de exodus van deze jonge mensen in kaart te brengen, en zo het "lek" boven te krijgen. Ook is bekend dat vele JG-jongeren een zogenaamd "dubbelleven" leiden: Een levensstijl die aansluit bij die van doorsnee-jongeren, en een levensstijl die door hun ouders en geloofsgenoten voorgestaan wordt. De voornaamste conclusie uit het onderzoek van de "kringopzieners" komt erop neer dat jonge mensen de JG-organisatie verlaten, omdat ze willen "feesten en fuifen". Ze zouden verleid worden door het aantrekkelijke klatergoud van deze wereld en het immorele vertier uit "Sodom en Gomorra", en verlaten daarom de religie van hun ouders. Hierna volgden in hun lectuur talrijke artikelen en op hun vergaderingen vele lezingen die jongeren tegen deze gevaren waarschuwden.

Vroeger nam ik voetstoots aan dat hun conclusie juist was, maar nu weet ik beter. Nu weet ik dat een groot deel van de oorzaak bij de JG-manier van opvoeden ligt. JG-ouders worden namelijk door het JG-leiderschap geïndoctrineerd om hun adolescente kinderen te verbieden met leeftijdgenoten buiten hun organisatie om te gaan. Ze mogen geen lid worden van sportclubs, en niet met niet-JG's daten, etcetera. In hun vrije tijd mogen ze uitsluitend met hun JG-leeftijdgenoten omgaan. Deze verkrampte manier van opvoeden verhindert de adolescente JG zijn/haar zogenaamde ontwikkelingstaken naar behoren uit te voeren. De innerlijke drang om zich verder te ontwikkelen maakt dat ze heel vaak geen ander alternatief zien dan de religie van hun ouders verlaten. Om de dynamiek van dit (gestoorde) proces te verhelderen is het nuttig over het ontwikkelingspsychologische begrip "ontwikkelingstaken" wat basisinformatie te geven:

Elk kind moet bepaalde ontwikkelingstaken in zijn leven volbrengen. Deze zijn karakteristiek voor een bepaalde fase in hun leven en worden bepaald door veranderingen op psychisch, biologisch en sociaal vlak. Hieronder een aantal voorbeelden:

• Zich zelfstandig kunnen aankleden
• Vriendjes kunnen maken en houden
• Rekening kunnen houden met anderen

Om op een gezonde manier te kunnen ontwikkelen, moeten jonge kinderen deze taken goed doorlopen. Aan hun specifieke behoeften moet voldaan worden. JG-ouders zijn meestal goed in staat om aan hun jonge kinderen (tot ongeveer 12 jaar) te geven wat ze ontwikkelingspsychologisch gezien nodig hebben. Onder invloed van het JG-leiderschap is dat helaas niet meer het geval, wanneer hun kinderen in de puberteit en adolescentie komen (periode tussen 12 en 22 jaar). Waarom is dat zo? Omdat tijdens de adolescentie door de invloed van het JG-leiderschap niet aan de ontwikkelingsbehoeften van JG-kinderen voldaan wordt. Een adolescent kind dwingen zich aan de regels van het JG-leiderschap te houden blijkt uiteindelijk schadelijk te zijn voor zijn ontwikkeling. Waarom is dat zo?

Tijdens de adolescentie is dé centrale ontwikkelingstaak het vormen van de eigen identiteit. Identiteit is de basis voor volwassen psychosociale ontwikkeling en relaties met anderen. Hoe wordt iemands identiteit tijdens de adolescentie eigenlijk gevormd?

De samenleving kent jonge mensen tussen kindzijn en volwassenheid een periode toe, waarin de adolescent min of meer vrij mag experimenteren met levensvormen, waardesystemen en zingevingsvragen, het is de periode waarin hij de keuzes voor zijn leven gaat maken (Erikson, 1968). Deze periode wordt in de literatuur het "moratorium" genoemd. Adolescenten hebben er behoefte aan om diverse identiteiten uit te proberen (ben ik een rocker? een atleet? etc.) Om dat te kunnen doen hebben ze het nodig om zich verbonden te voelen met een brede en diverse groep leeftijdsgenoten (peers). In deze periode proberen ze andere kleding, muziek en vrienden uit. Ze hebben het nodig om hun aangeleerde overtuigingen zelfstandig tegen het licht te houden en op zoek te gaan naar het waarom der dingen.

Om deze ontwikkelingstaak te kunnen uitvoeren brengt een adolescent steeds meer tijd door met zijn leeftijdsgenoten. In de adolescentie nemen leeftijdsgenoten namelijk de rol van hechtingsfiguur over van de ouders. Leeftijdsgenoten zijn nodig voor zijn normale sociale ontwikkeling en zijn ontwikkeling van zijn eigen identiteit. Eigen identiteit betekent dat een persoon gaat beseffen wat zijn eigen ideologieën, filosofieën en overtuigingen zijn. Eigen identiteit is het resultaat van eigen ontdekkingen, eigen bindingen en het heroverwegen van eerdere bindingen (Meeus, 2002).

JG-ouders die erop staan dat hun adolescente kinderen de regels van het JG-leiderschap volgen, kunnen niet toestaan dat aan de ontwikkelingspsychologische behoeften van hun kinderen voldaan wordt. Hun kinderen mogen uitsluitend omgaan met gelijkgezinde kinderen van JG-medegelovigen. Zij mogen niet achter de muur van hun organisatie kijken. Vandaar dat vele JG-jongeren de religie van hun ouders verlaten, omdat ze nu eenmaal willen opgroeien en zich ontwikkelen en dat niet kan binnen de muren van de JG-religie. Wat de situatie voor vele JG-jongeren (en hun ouders) nog gecompliceerder maakt, is dat ze zich al vaak hebben laten dopen als JG. Als ze bij hun exploraties en experimenten de JG-regels overtreden, dan gebeurt het vaak dat ze uit de gemeenschap van JG gestoten worden. In dat geval worden zelfs ouders door het JG-leiderschap subtiel gedwongen om hun eigen (buitenhuis wonende) kinderen te mijden. Het gevolg is in de meeste gevallen dat de breuk met hun JG-ouders definitief is, zolang deze kinderen geen spijt betuigen en tot de JG-religie terugkeren. Deze situatie draagt bij tot een diep gevoel van eenzaamheid (zowel bij de uitgestoten jongere als zijn JG-ouders; zie eventueel hier verder).

Maar er zijn ook JG-jongeren die niet uittreden en in de JG-organisatie blijven. Ik was zo'n jongere. Volgens de geciteerde "kringopzieners" gaat het om 14% van de JG-jongeren. Van de uittredende JG-jongeren komt uiteindelijk 29% weer terug. Dus per saldo blijft zo'n 39% van de JG-jongeren. Hoe komt het dat ze blijven?

De keuze van een JG-jongere om te blijven vindt meestal plaats binnen een normaal patroon van beslissingen en ontmoetingen. Het past bij zijn persoonlijkheidsstructuur. Van der Lans (1981b), die vooral onderzoek deed naar goeroe-bewegingen, koppelt de keuze van jongeren voor een sekte aan adolescentieproblematiek. Volgens Van der Lans is het mogelijk ‘dat jongeren die bij een goeroe-beweging hun toevlucht zoeken, zich van hun talrijke even nonconformistische leeftijdgenoten die dat niet doen, onderscheiden doordat zij minder zelfstandig zijn, minder bestand tegen kritiek, sneller onzeker en zonder steun van een autoriteit niet in staat om te geloven in iets, dat door de rest van de maatschappij als onzin beschouwd wordt. Het zijn misschien degenen, die minder moed en durf hebben om alléén te exploreren; die een conflict proberen te vermijden en graag willen dat de relaties met ouders en vrienden conflictloos blijven’ (1981b, 41).

Een JG-jongere die in de religieuze groepering van zijn ouders blijft, blijkt vaak een "voortijdig afgesloten identiteit" ("foreclosed identity" of "conferred identity" – James Marcia) te hebben. Het is de moeite waard om ons in deze statussen van Marcia te verdiepen om inzicht te krijgen in deze ontwikkelingsprocessen. Volgens James Marcia kan de identiteit van adolescenten door vier verschillende statussen worden getypeerd: Hij schrijft: "at any one time during this process of identity formation, adolescents can be classified into one of four statuses: achieved, moratorium, foreclosed, or diffused" (Low, 1999, p. 1093).

In de eerste fase van de adolescentie is de identiteitsbeleving vaag en onontwikkeld. De adolescent is nauwelijks geïnteresseerd in zijn of haar achtergrond (diffuse positie: geen exploratie, geen binding) of neemt onnadenkend het oordeel en de houding over van ouders, familie en de religie van zijn/haar ouders (foreclosure: geen exploratie, wel binding). Door toenemende twijfel over het vertrouwde, de sociale druk om keuzes te maken en het grotere belang dat het oordeel van leeftijdgenoten krijgt, komt er een fase van verkennen en uitproberen (moratorium: wel exploratie en nog geen binding). Verschillende, soms tegenstrijdige, mogelijkheden worden uitgeprobeerd en verschillende ideeën en gevoelens worden verwerkt. Wat het voor de jongere betekent om tot een (religieuze) groepering te behoren is in deze fase nog erg wisselend en gaat vaak gepaard met ambivalente gevoelens. Als het goed is, loopt deze fase van exploratie over in een fase waarin keuzes worden gemaakt en bindingen worden aangegaan zodat er een sterk en gezond identiteitsbesef ontstaat (achieved: exploratie en daarna binding). Een dergelijk besef wordt gekenmerkt door een accepterende, maar ook kritische houding tegenover je (religieuze) achtergrond en de religieuze groepering van je ouders. Je identiteit maakt op een vanzelfsprekende en vertrouwde manier deel uit van wie en wat je bent, zonder ontkenning of overdrijving. Er is een gevoel van stabiliteit en continuïteit ontstaan, een gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen.

Het zogenaamde postcultsyndroom bij SGA's heeft te maken met hun "foreclosed identity" of "voortijdig afgesloten identiteit": een identiteit waartoe voorbarig of prematuur besloten is, en die vaak door toekenning van anderen in plaats van door eigen ervaring tot stand is gekomen. SGA's die zich losmaken van de religieuze groepering van hun ouders, maken vaak daarna een periode van zelfontwikkeling door, een soort inhaalslag waarin ze verlaat op zoek gaan naar hun eigen identiteit of "achieved identity". Deze verworven identiteit wordt ook wel "selfconstructed identity" genoemd, een identiteit die door zelfsturing geconstrueerd wordt.

PERSOONLIJK NASCHRIFT:
- Ik neem mijn lieve ouders niet kwalijk dat ze me als JG opgevoed hebben. Ik weet zeker dat ze hiermee dachten mijn beste belangen te dienen. Ik heb fijne jeugdherinneringen en ben mijn ouders dankbaar. Dankzij mijn achtergrond en opvoeding ben ik nu nog steeds gelovig en hecht waarde aan spiritualiteit.
- Dit essay is geschreven op grond van mijn ervaringsdeskundigheid en uit empatie met mijn lotgenoten. Ik begrijp hun zorgen en uitdagingen als ze de cocon van hun rupsenbestaan verruilen voor hun eerste onzekere vliegrondjes als vlinder. Ik wens hierbij mijn lotgenoten hartelijk succes in het ontdekken van hun eigen identiteit en heet hen welkom in de rest van hun leven.

vrijdag, april 16, 2010

Mijn kostbare verworven vrijheid in Christus

Het juiste evenwicht vinden tussen vrijheid en verantwoordelijkheid vormt een serieuze uitdaging voor elke christen. Voor personen die zijn opgegroeid in of overgestapt naar een sterk gecontroleerde godsdienstige omgeving kan het best lastig zijn om een gezonde balans te vinden tussen trouw aan religieuze organisaties, familie en persoonlijk geweten.

Ik - de schrijver van deze weblog - ben opgegroeid in een gezin waarin oprecht geloofd werd dat Jehovah's Getuigen de enige ware religie op aarde zijn. Persoonlijk heb ook ik dat jarenlang geloofd totdat ik iets vond dat veel kostbaarder blijkt dan slechts de (on)juistheid van een godsdienst: Mijn eigen kostbare vrijheid in Christus.

I DE FILOSOFIE VAN CHRISTUS:

Tijdens mijn spirituele reis heb ik een heel andere kijk op het christendom gekregen: Het christendom is namelijk veel meer dan slechts een religie. Tijdens mijn reis kwam ik het boek De filosofie van Christus van Frédéric Lenoir tegen. Lenoir is filosoof en godsdiensthistoricus, en hij beschrijft hoe de filosofie van Christus werd vertroebeld door kerkelijke instituties, toen in de vierde eeuw het christendom de officiële religie van het Romeinse Rijk werd. Samen met hem ben ik ervan overtuigd dat Jezus Christus in het gesprek met de Samaritaanse vrouw (Johannes 4:6-27) zijn filosofie kernachtig samenvat, en daarbij vooral het revolutionaire en gezagsondermijnende karakter hiervan onthult. Lenoir's analyse van dit gesprek is meesterlijk en ik heb daarom deze in onderstaande link samengevat:

De Filosofie Van Christus - Frédéric Lenoir

Hoewel het zeker de moeite waard is om de volledige samenvatting te lezen, wil ik graag het volgende prachtige citaat benadrukken over wat de vrijheid in Christus nu werkelijk inhoudt:

Lenoir schrijft hierover:
"Het heeft echter geen zin om de kerk te veroordelen. Om te beginnen kan men een religie moeilijk verwijten dat ze de religie niet achter zich kan laten. Het is uiteraard makkelijker voor elke christen om de religie op een spirituele manier achter zich te laten, dan voor de kerk, die geacht wordt een gemeenschap te vertegenwoordigen en te leiden. ...

Niets lijkt ... zo moeilijk als vrijheid te beleven. Uiteraard bedoel ik niet de denkbeeldige vrijheid dat we kunnen doen wat we willen, een vrijheid die ons heel gemakkelijk tot slaaf van onze neigingen kan maken of ons ertoe kan brengen anderen te overheersen. Maar ik bedoel de innerlijke vrijheid die ons werkelijk autonoom maakt en verantwoordelijk ten opzichte van anderen. Nu wil Jezus, door middel van zijn leer zoals die door de evangeliën is overgedragen, laten zien dat deze ware vrijheid volledig wordt gerealiseerd in de relatie tot God. Deze relatie onderwerpt de mens niet, maar bevrijdt hem. Dat is uiteraard onbegrijpelijk voor een modern, niet-religieus wezen. Want onze hele filosofie van de autonomie is precies tot stand gekomen door het verzet tegen de idee van afhankelijkheid ten opzichte van een hogere orde. Hoe kunnen we werkelijk vrij zijn ten opzichte van alles wat ons bindt? Christus wil de mens uitwendig en innerlijk bevrijden. Uitwendig door hem autonoom te maken ten opzichte van het gezag van de traditie, zoals we hebben gezien. Innerlijk door te bevestigen dat er een onafhankelijkheid bestaat in het diepste van zijn ziel die hem groter kan maken en zelfs zijn vrijheid kan doen toenemen ten overstaan van God. Uiteraard geen God met een menselijk gezicht, maar een onuitsprekelijke god die geest is. Geen tirannieke God, maar een God van de liefde die, door zijn genade, door zijn bezieling, de mens in staat stelt zich te verheffen tot zijn hoogste waardigheid en zijn vervulling te bereiken. Aanbidding, zoals Christus er met de Samaritaanse vrouw over spreekt, is dus een vertrouwelijk verbond tussen God en de mens, dat zich aan sociale of politieke bekrachtiging onttrekt en de religieuze tradities en autoriteiten te boven gaat: 'Er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden.' Niemand kan dit verbond afdwingen, verplichten of geldig verklaren. Het is zuiver spiritueel.

In zijn onderhoud met Nikodemus, dat aan het gesprek met de Samaritaanse vrouw voorafgaat, gebruikt Jezus het beeld van de ongrijpbare wind om over deze vrijheid van het spirituele leven te spreken, die hij vergelijkt met een tweede geboorte: 'Wees niet verbaasd dat ik zei dat jullie allemaal opnieuw geboren moeten worden. De wind waait waarheen hij wil; je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo is het ook met iedereen die uit de Geest geboren is.' (Johannes 3:7-8) In het vervolg van het evangelie van Johannes komt Jezus onophoudelijk op dit thema terug: de heilige Geest, de goddelijke wind, wordt door Christus na zijn dood naar de mensen gezonden. Hij zal de mensen de weg wijzen naar de volle waarheid (Johannes 16:13), een waarheid die hen zal bevrijden (Johannes 8:32). In deze christelijke visie wordt de vrijheid verkregen door de waarheid. En deze waarheid wordt uiteindelijk door de Geest van God in het diepst van het menselijke hart gebracht."
Wat een prachtige beschrijving van "de vrijheid in Christus"!!!!

II TERUGKIJKEN MET DANKBAARHEID:

Nu ik beter begrijp wat de vrijheid in Christus inhoudt, kan ik ook met meer dankbaarheid terugkijken op mijn levensjaren als Jehovah's Getuige.

Hoewel ik besef dat ieders ervaringen met de Wachttoren-organisatie (hierna: WTG) uniek zijn, en het leven van vele broeders en zusters de ontmoeting met het WTG niet onbeschadigd doorstaan heeft, kan ik zeggen dat ik geen spijt van en verlies meer voel over mijn jaren als JG. Het was voor mij een tijd van geestelijke groei, waarin ik leerde om niet meer onder de invloed van mensen, maar alleen in Christus en onder zijn invloed te leven. Toen ik hierover vrijelijk met anderen sprak, bleek in de organisatie voor mij en mijn vrouw geen plaats meer te zijn. We werden uitgesloten en onze vroegere metgezellen en JG-familieleden gingen ons mijden.

Net zoals een jong kuikentje eerst nog bescherming nodig heeft voordat het de wijde wereld intrekt, verschafte de organisatie een bepaalde bescherming die ik nodig had voordat ik geestelijk volwassen geworden was. Als een jong kuikentje te vroeg uit zijn beschermde omgeving gehaald wordt, gaat het dood. Daarom ben ik het niet eens met sommige radicale ex-JG die graag een definitief einde aan het Wachttoren-leiderschap zien. Het zou namelijk voor vele JG een ramp zijn als het WTG zou ophouden te bestaan, omdat ze nog niet geleerd hebben om uitsluitend op Christus en zijn hemelse Vader te vertrouwen.

Persoonlijk ben ik van mening dat het religieuze systeem onder Jehovah's Getuigen en hun leiderschap in Brooklyn/Patterson veel weg heeft van het joodse systeem met haar Sanhedrin, priesterschap, regeltjes en wetjes. De mimiek van beide religieuze systemen lijkt veel op elkaar. Als ik bijvoorbeeld aan het boek Mijn Boek met Bijbelverhalen denk, dan wordt hiermee niet alleen een overzicht van bijbelverhalen aan kinderen gegeven, maar wordt hen tegelijkertijd het organisatorische concept onder JG onderwezen. Het boek trekt parallellen tussen de bijbelse verslagen uit het Oude Testament en de Wachttoren-organisatie in onze tijd: Het Israëlische systeem van georganiseerde aanbidding in de tempel wordt gelijkgeschakeld met het bijwonen van JG-vergaderingen en JG-congressen. Het manna waarmee de Israëlieten in de woestijn gevoed werden, is een profetische afschaduwing van het "geestelijke voedsel/manna" via de Wachttoren-organisatie. Enzovoorts, enzovoorts. Je kunt dus stellen dat Jehovah's Getuigen onder een soort organisatorische wet leven, die te vergelijken is met de Mozaïsche wet.

Waarom is deze gelijkenis van belang? Omdat Paulus hierover in Galaten 3:23-25 een opmerkelijk commentaar geeft: "Tot de tijd dat we rijp genoeg waren om vrijelijk in geloof op de levende God te reageren, werden we zorgvuldig omgeven en afgeschermd door de Mozaïsche wet. De wet leek op die Griekse leermeesters met wie jullie bekend zijn. Zij begeleiden kinderen naar school en beschermen ze onderweg tegen gevaar of afleiding, waardoor het zeker is dat de kinderen werkelijk aankomen op de plaats van hun bestemming. Maar nu zijn jullie op je bestemming aangekomen: Jullie hebben nu door geloof in Christus een directe relatie met God." (vertaald uit The Message)

Aangezien Jehovah's Getuigen ook onder een soort (organisatorische) wet staan, krijgen bovenstaande woorden van Paulus in ons geestelijke groeiproces beslist een zeer interessante betekenis.

III ONZE VERANTWOORDELIJKHEID JEGENS JG:

Ik lees nu een aantal jaren mee op internetfora, en ben tot de conclusie gekomen dat als we onze kostbare tijd besteden aan slechts het aanvallen van het WTG dat dat uiteindelijk kan leiden tot bitterheid en teleurstelling. Als we daarentegen vooruitgang proberen te maken in ons geestelijke leven, Christus zoeken en Gods Koninkrijk weerspiegelen, dan voelen we ons veel gelukkiger. De apostelen zochten na Jezus terechtstelling niet de woning van de Hogepriester op om zijn huis met stenen te gaan bekogelen. Zij hielden zich aan Jezus' wijze raad: "Laat hen maar begaan... ze zijn blinde gidsen" (Mt. 15:14).

Bovenstaande wil mijns inziens niet zeggen dat we geen verantwoordelijkheid hebben jegens onze voormalige metgezellen. We begrijpen JG beter dan wie dan ook, en zijn daarom beter in staat om hen - desgewenst - te helpen. We kunnen proberen op respectvolle wijze de dialoog met hen te zoeken door middel van sites zoals Paradise Café en andere. Hier kunnen JG lurken en meelezen, en wellicht voor zichzelf beginnen te denken. Ik ben van mening dat ze in de organisatie moeten blijven (behalve in gevallen van mishandeling of vervolging) totdat ze sterk genoeg zijn om op eigen kracht uit de organisatie te stappen. Anders bestaat de kans dat ze op geestelijk gebied schipbreuk lijden.

In mijn opvatting is het goed om onze vroegere metgezellen proberen te helpen tot Christus te komen, en niet slechts de organisatie te verlaten. Hierdoor is het mogelijk dat ook zij van "de vrije wereld van Gods genade" (Gal. 4:17, The Message) proeven, en "de vrijheid in Christus" gaan ervaren.

maandag, september 15, 2008

Mijn zoektocht naar Christus
- achter de muren van het religieus institutionalisme

I INLEIDING:

Twee jaar voordat ik geboren werd, waren mijn ouders Jehovah's Getuigen (hierna: JG) geworden. Mijn broer en ik werden vanzelfsprekend als JG opgevoed. Ik ben op 13-jarige leeftijd gedoopt en wist niet beter dat dit "de waarheid" was. JG noemen hun religie zelfs "de waarheid". Als ze een JG in een ander land voor de eerste keer ontmoeten, dan is vaak de eerste vraag die ze stellen: "Hoelang ben je al in de waarheid?"

Het kostte me ruim 30 jaar om me te realiseren dat ik buiten "de waarheid" moest zoeken om Christus werkelijk te vinden. Eén van de eerste zaken die ik begon te onderscheiden was dat geloof een persoonlijk en onverdiend geschenk van onze hemelse Vader is. Dat is dan ook de reden waarom je door eigen inspanningen niet meer geloof kunt ontwikkelen. Geloof is een goddelijke vrucht die je slechts mag dragen. Helaas willen religies, organisaties en kerken ons individuele geloof maar al te graag conditioneren en institutionaliseren (=aan voorwaarden, regels en instituties/kerken/organisaties binden).

Dit soort gedragingen van religieuze organisaties - ook wel religieus institutionalisme genoemd - heeft al lange tijd zo'n grote invloed op hun leden gehad dat ik me begon af te vragen of de bijbel hierover wellicht iets te zeggen heeft. Ik kocht de Engelse Message-vertaling, en las onder meer Paulus brief aan de Galaten. Ik herkende meteen dat ook in de gemeenten in Galatië dwingelanden aan het werk waren die het eenvoudige geloof in Christus aan allerlei voorwaarden en regels trachten te binden. Paulus zei over hen in 4:17 (eigen NL-vertaling): "Deze ketterse leraren doen erg hun best om je te vleien, maar hun beweegredenen zijn verdorven. Zij willen je van de vrije wereld van Gods genade buitensluiten waardoor je altijd afhankelijk van hen blijft voor bevestiging en leiding, zodat zij zich belangrijk voelen."

Deze treffende typering smaakte naar meer. In die tijd maakte een broeder in Christus mij opmerkzaam op de transcriptie van een preek van Lewis Hrytzak. Deze preek hield hij in oktober 2002 op de Northwest Bible Conference. Hieronder volgt onder meer de Nederlandse weergave van enkele schitterende pareltjes uit deze preek, die me uit het hart gegrepen zijn.

II DE MANTEL WORDT INGEWISSELD VOOR EEN ZWAARD

Het is bijzonder interessant dat Jezus Christus in de volgende (profetische) woorden blijkbaar het institutionalistische denken in de christelijke wereld voorzegd heeft:
"Daarna vroeg Jezus Zijn discipelen: "Ik heb jullie er eens zonder geld, tas of extra kleren op uit gestuurd om de mensen het goede nieuws te brengen. Kwamen jullie toen iets tekort?" "Nee, niets", antwoordden ze. "Maar", ging Hij verder, "neem nu een beurs mee als je er één hebt en een tas. Als je geen zwaard hebt, verkoop dan je mantel. Dan kun je een zwaard kopen." - Lucas 22:35, 36, Het Boek.

Is het je opgevallen hoe Jezus laatste woorden in tegenstelling staan met zijn eerdere woorden? Toen Petrus dat gekochte zwaard bij Jezus arrestatie gebruikte om zijn meester te verdedigen, wees Jezus hem terecht door te zeggen: "Doe dat zwaard weg", zei Jezus tegen hem. "Wie geweld gebruikt, zal zelf door geweld omkomen" (Matth. 26:52).

Wat is de reden van deze tegenstrijdigheid in Jezus advies? Blijkbaar zijn Jezus woorden een profetische uitspraak over wat zijn volgelingen zouden doen. Jezus zegt blijkbaar dat zijn volgelingen hun "mantel" of "bovenkleed" zouden inwisselen voor een "zwaard". Wat bedoelde hij daarmee?

Zoals de bijbel laat zien, worden (witte) "bovenklederen" gebruikt als een symbool van onze christelijke identiteit. In Openbaring 3:18 moedigt Jezus zijn gemeente aan om witte bovenklederen te kopen. En in Openbaring 19:8 legt hij uit wat dat betekent: "Zij (= de gemeente) mocht een kleed van schitterend wit linnen aantrekken. Dat fijne linnen stelt de goede daden van de gelovigen voor."

Jezus voorzegde dus dat zijn gemeente haar 'goede en rechtvaardige daden' zou inwisselen voor een 'zwaard'. Dat hield in dat Jezus volgelingen hun identificatie als ware christenen zouden verliezen. Ze zouden ermee ophouden om in de voetstapppen van Christus te treden. Zij zouden hun 'mantel' van christelijke identificatie inruilen voor een "zwaard". Zwaarden zijn wapens die gebruikt werden om anderen dwingend iets op te leggen. De bijbel brengt het "zwaard" ook met de overheid in verband (verg. Rom. 13:1-4). De geschiedenis bevestigt inderdaad dat dit precies zo gebeurde.

De Japanse auteur en christen Kokichi Kurosaki verschaft in zijn boek One Body in Christ (NL-titel: Is Christus gedeeld?) een nauwkeurig historisch perspectief van wat in de loop van de geschiedenis gebeurde (eigen vertaling uit het Engels):
“Toen keizer Constatijn het christendom tot de nationale religie maakte door het als middel te gebruiken voor de geestelijke autoriteit van het gehele keizerrijk, hield in ieder geval de bloedige vervolging van christenen door het Romeinse Rijk op. Hierna verbreidde het christendom zich snel over het grondgebied van het Romeinse Rijk. Bij deze expansie ontwikkelde het christendom zich tot een instituut dat als de Romeinse (Roomse) Kerk bekend kwam te staan. Dit instituut werd steeds meer gecentraliseerd totdat haar autoriteit zich verenigde in de bisschop van Rome, de vader van de hele Roomse Kerk. Toen de keizer zowel politieke als kerkelijke autoriteit over haar burgers kreeg, kon hij al haar staatsburgers uitroepen tot christenen, of liever gezegd tot leden van de Roomse Kerk. Als gevolg hiervan ging de ware aard van de ecclesia (Grieks voor "gemeente"), het levende lichaam van Christus, verloren in deze Kerk, en werd na verloop van tijd slechts een wettelijk lichaam, dat werd gereguleerd door kerkrecht in plaats van Gods heilige geest. Geloof werd gereduceerd tot een belijdenis - net als staatswetten - geformuleerd voor en herhaald door de leken in de Kerk. Degenen die de belijdenis niet onderschreven werden - net als wetsovertreders - gestraft.”

Later vervolgt hij:
"Toen het christendom werd getransformeerd in zo'n wettelijk instituut, was te verwachten dat de ecclesia niet langer zou draaien om deelgenootschap en vriendschap met God en Christus. Het middelpunt van het christelijk geloof veranderde van plaats. Het middelpunt verplaatste zich van geestelijke eenheid met God via Christus, als het hoofd van de ecclesia, naar het alom heersende en wettelijke instituut van de Paus. De geestelijke ecclesia werd vervangen door de aardse, institutionele kerk met als middelpunt de Paus. In deze kerk hadden de christenen geen deelgenootschap meer in het lichaam van Christus, dat op een levengevende wijze met hem verenigd is, en Christus was niet langer het hoofd van de Kerk. Toen de geïnstitutionaliseerde Kerk gevestigd werd, stierf de aanbidding van God in geest en waarheid uit en werd vervangen door een rituele en vormelijke aanbidding. De woorden uit 1 Johannes 2:27 konden niet langer op christenen van toepassing gebracht worden. Johannes schreef daar: "Maar u hebt de Heilige Geest ontvangen en Hij woont in u. Daarom hoeft niemand anders u te leren wat God wil, want Hij Zelf is uw Leraar. Wat Hij zegt, is de waarheid en geen leugen. Doe daarom wat de Heilige Geest u geleerd heeft en blijf één met Christus."

De Roomse kerk hield vol dat buiten haar kerkmuren geen redding mogelijk was. Als mensen het niet eens waren met haar kerkelijke dogma's, dan verloren ze niet alleen hun lidmaatschap, maar werden zelfs niet als christenen beschouwd. Alles wat de kerk onderwees, werden wetten en regels waar de mensen zich aan moesten houden. Mensen die dat weigerden en niet gehoorzaamden, werden geëxcommuniceerd. Ze verloren hun burgerrechten en hiermee de bescherming van de overheid. Sommigen eindigden zelfs op de brandstapel.

Deze zware bestraffingen misten hun uitwerking op de massa niet. Het verwerpen van het kerkelijk geloof werd gezien als de ergste zonde die iemand kon begaan. En daarom dachten de mensen dat het hun christelijke plicht was om deze wetten te gehoorzamen en iedereen te vervolgen die het niet met ze eens was.

Toen de reformatie aanbrak, stichtten Martin Luther en Johannes Calvijn in verschillende delen van Europa nieuwe kerken, die afgescheiden waren van de Roomse kerk. Op deze manier verloren de Paus en de Roomse Kerk hun positie als het middelpunt van het christendom. Het geloof van Luther was Sola Scriptura, oftewel "alleen de Schrift" en eenheid met Christus in geest en leven. Het was inderdaad de Heilige Schrift die hem tot deze conclusie bracht.

In het verlengde hiervan beschouwden ook andere hervormers de bijbel als de bron van waarheid. Gaandeweg veranderde de positie van de bijbel: van het door God geïnspireerde getuigenis van de apostelen aangaande hun persoonlijk geloof in Christus, in de bron van protestantse dogma's en de maatstaf voor het enige goedgekeurde geloof. In plaats van de Paus werd in protestantse kerken de bijbel gemaakt tot het middelpunt van het christendom.

Maar net als de Roomse kerk proberen ook protestantse kerken een scherpomlijnd onderscheid te maken tussen orthodox en dissident geloof. Volgens degenen die op de orthodoxe lijn zitten, hebben alleen zij het ware geloof, en moeten andersdenkenden als een potentieel gevaar weerstaan worden. De dissidente gelovigen worden vaak verketterd en gedemoniseerd, en zelfs van de nieuwe "gezuiverde" kerk uitgesloten. Bij dit soort situaties wordt vaak gebruikgemaakt van het argumentum ad baculum, een Latijnse uitdrukking die betekent: "argument van de stok". Het is een drogreden waarbij de tegenpartij onder druk wordt gezet door te zinspelen op de negatieve gevolgen als een partij zijn zin niet krijgt. Ook dit "argument van de stok" doet ons denken aan Jezus' profetische woorden over de tijd dat de 'mantel' van christelijke identificatie ingewisseld zou worden door een dwingend 'zwaard' (Lucas 22:35, 36).

De werkelijke oorzaak van deze sektaristische en religieuze verwarring ligt in een verkeerde kijk op de ware aard van de ecclesia. Het middelpunt van het christendom is namelijk geen religieus instituut of een organisatie. Het is ook niet de bijbel, zoals de hervormers ervan gemaakt hebben. Waarom niet? Omdat de ecclesia al bestond voordat de canon van het Nieuwe Testament samengesteld werd. Christenen vormden al de ecclesia, omdat ze deelgenootschap met God en elkaar hadden en hun geloof simpelweg gefocust was in Christus. Natuurlijk hadden ze de geschriften van het Oude Testament, maar zeker nog niet alle (christelijke) leringen in NT-cannonieke vorm.

Het christendom draait uitsluitend om één kwestie. Het ware christendom is slechts gefocust op één punt: geestelijke omgang met God via Christus. Dat is alles, meer niet!!!! Waar deze geestelijke omgang is, daar is ook de ecclesia. Als dit soort omgang echter ontbreekt, dan is er simpelweg geen ecclesia, ook al zijn er nog zulke fijne ouderlingen, prachtige gebouwen, intelligente dogma's en leerstelligheden etc. Dat is ook de reden waarom Christus in Matth. 18:20 de volgende opmerking maakte: "Want als twee of drie mensen bij elkaar zijn, omdat zij bij Mij horen, ben Ik bij hen."

In het boek The Divine Imperative gaf Emil Brünner, een bekende Zwitserse schrijver, een interessant commentaar op deze uitspraak. Hij schreef op pagina 529 van zijn boek (vertaald uit het Engels):
"Daar waar het Woord van God gepredikt en geloofd wordt, waar twee of drie in Christus' naam vergaderen, daar is de Kerk. Wat je ook verder nog over de Kerk kunt zeggen, dit is fundamenteel. De revolutionaire kracht van deze uitspraak is nooit, zelfs niet heden ten dage, volledig begrepen. Een vergaderng van twee of drie personen moet als de Kerk erkend worden, ook al is dat in een onvolmaakte vorm. Wanneer een vader zijn huisgezin bijeenroept om op zijn kenmerkende eenvoudige manier het Evangelie te verklaren, of waar een leek uit een oprecht hart het woord van God uitlegt aan een groep jonge mensen, daar is de Kerk. Wie zich niet aan deze regel houdt en denkt dat er andere zaken nodig zijn om het tot een echte Kerk te maken, heeft de kern van het evangelisch Geloof niet begrepen."

Als zo'n geestelijke omgang met God via Christus onder christenen bestaat, dan zullen zij elkaar liefhebben en één zijn in Christus, ondanks de leerstellige verschillen.

Geloof is een gave van God, die in ons vriendschap met Hem en Zijn Zoon tot stand brengt. Deze vriendschap is nooit het gevolg van menselijke inspanningen. Als Gods geest ons direct leidt, dan hebben we elkaar lief en doen we Gods werk. Geloof is eigenlijk een ander woord voor omgang en vriendschap met God. In deze relatie werkt de kracht van God door middel van ons. Dat is ook de reden waarom we geen priester of pastoor nodig hebben om dat tot stand te brengen. Het enige dat noodzakelijk is, is dat we berouw hebben en tot Christus komen voor vergeving van onze zonden. Onze goede Herder zal ons dan een nieuw leven geven.

Toen Jezus Christus op de aarde rondwandelde, prees hij het geloof van de één en berispte het kleine geloof van de ander. Hij herkende het geloof van een zondige vrouw, een melaatse, een blindgeborene etc. en hij zei tegen hen: "U bent gered door uw geloof. Ga in vrede" (Lucas 7:50).

Was bij al deze "reddingen" een set leerstelligheden, een religieus instituut, of een bepaalde ceremonie betrokken? Nee. Het enige dat bij hun redding telde, was een volledig geloof en vertrouwen in Christus, en hun zonden werden vergeven. Zo simpel was het. De enige voorwaarde was dus: geloof in Christus. Bij de aanwezigheid van een dergelijk geloof en in de gemeenschap met andere gelovigen ontstond het begin van de ecclesia. Door deze deelgenootschap werden ze één in Christus, en werd Jezus hun Heer.

Wanneer het werkelijk tot ons doordringt dat ons geloof fundamenteel om onze geestelijke omgang met God via Christus draait, dan worden alle andere elementen zoals religieuze instituten, bijbelinterpretaties, leerstelligheden, doctrines etc., van ondergeschikt belang. We gaan dan ook beseffen dat we volgens deze ondergeschikte maatstaven andere gelovigen niet moeten oordelen.

III HET ZWAARD WEER TERUGRUILEN VOOR DE MANTEL

In plaats van andere gelovigen te oordelen horen we hen liefde te tonen. Jezus zelf zei hierover (in Johannes 13:34, 35): "Dit is een nieuwe opdracht die Ik u geef: heb liefde voor elkaar. Heb voor elkaar net zoveel liefde als Ik voor u heb. Aan de onderlinge liefde zullen de mensen zien dat u mijn discipelen bent." Dus een andere gelovige niet oordelen, maar slechts liefhebben. Dat soort liefde kenmerkt een ware discipel van Christus.

Als we onderscheiden dat de werkelijke focus van het christendom ligt op geestelijke omgang met God via Christus, begrijpen we ook beter wat de werkelijke oorzaak van verdeeldheid is, en hoe deze uit de weg geruimd kan worden. Helaas zien we maar al te vaak dat institutionele kerken en religieuze organisaties gelovigen niet helpen het nieuwe leven in Christus te ontwikkelen, maar eerder dit leven verstikken, of zelfs nog erger dit leven in Christus uitdrijven. Hierdoor ontstaan dode religieuze instituten, in plaats van een levende ecclesia. Je ziet dan ook vaak dat christenen die werkelijk het nieuwe leven in Christus in zich hebben, het in zulke organisaties niet uithouden.

Hoe kunnen we nu vaststellen wie werkelijk geestelijke omgang heeft met God via Christus? Het antwoord is simpel: Dat oordeel is niet aan ons. Wij zijn niet in staat om een eindoordeel over de kwaliteit van iemands geloof te geven. We horen ons niet met zaken te bemoeien waarover uitsluitend onze hemelse Rechters gaan.

Als iemand oprecht gelooft dat God zijn Zoon als losprijs gegeven heeft, dan is er al een basis om met deze persoon geestelijke omgang in Christus te hebben. Gelovigen die geestelijke omgang met God via Christus hebben, zijn mensen die anderen werkelijk liefhebben. Dit blijkt bijvoorbeeld uit 1 Johannes 4:8 waar staat: "Maar wie niet liefheeft, kent God niet; want God is Zelf liefde." Volgens dezelfde logica is het onmogelijk om prettige omgang te hebben met iemand die we niet goed kennen. Daarom is het zo belangrijk dat we als christenen onze medegelovigen liefhebben, ondanks de verschillen. Het is juist deze liefde voor elkaar die ons tot een deel van Christus lichaam maakt. Alle ware christenen zijn simpelweg niet verdeeld door organisatorische of leerstellige grenzen van menselijke makelij, maar vormen één geestelijk en levend lichaam in Christus.

Religieuze instituten kunnen zo'n geestelijk deelgenootschap nooit zelf tot stand brengen. Dat doet onze hemelse Vader zelf door middel van zijn geliefde Zoon. Daarom is het zo belangrijk dat we onze onderlinge verschillen van ondergeschikt belang maken. Paulus vergelijkt het lichaam van Christus met het menselijke lichaam en legt uit dat de verschillende leden van Christus “lichaam” in eenheid kunnen samenwerken (Ef. 4:16; 1 Cor. 12:12-31). Door onderlinge verschillen te benadrukken zeg je volgens Paulus eigenlijk: ‘Je hoort niet tot het lichaam, omdat je een voet en geen hand bent’ of ‘je hoort niet tot het lichaam, omdat je een oor en geen oog bent’ (1 Cor. 12:15, 16). We moeten daarom niet vergeten dat “God alle verschillende delen in een lichaam gezet heeft, zoals Hij het goed vond” (1 Cor. 12:18).

Daarom is het zo belangrijk elkaar te aanvaarden op basis van onze wederzijdse omgang met God. Dat is de essentie van de ware ecclesia. Paulus schreef daarom aan Romeinse christenen het volgende: "Steek je hand uit en verwelkom elkaar tot Gods heerlijkheid. Jezus deed dat, en nu is het jouw beurt!" (Rom. 15:7, eigen Nederlandse vertaling van The Message) Geestelijke omgang met God via Christus en dat samen ervaren met medechristenen is geloven in zijn meest zuivere vorm. Als we dit soort geloof bezitten, dan is dat een bewijs dat we met heel ons hart op Christus vertrouwen.

Religieuze instituten houden vaak bij wie hun gedoopte/belijdende en wie hun uitgestoten leden zijn. Toch blijkt uit de praktijk dat doop, belijdenis en uitsluiting op zichzelf niet dé maatstaven zijn voor het bepalen wie nu wel en wie niet werkelijke christenen zijn. Het dagelijkse leven laat zien dat sommige gedoopte en belijdende kerkleden Christus nog niet zo goed kennen, en dat sommige buitengesloten leden wel degelijk het nieuwe leven in Christus leven. Daarom moeten we duidelijk een onderscheid maken tussen de kerken, organisaties en instituten van mensen en de ecclesia van Christus, namelijk het levende lichaam waarin hij woont.

Een broeder in Christus vergeleek bovenstaande met een heel bijzonder kenmerk van de tempel van Salomo. Alle stenen werden daarvoor op maat gehouwen in de steengroeve, zodat ze op het tempelterrein volmaakt aansloten. "De stenen die voor de bouw van de tempel werden gebruikt, waren in de steengroeve pasklaar gemaakt. De hele bouw werd uitgevoerd zonder dat ook maar ergens het geluid van een hamer, bijl of ander gereedschap werd vernomen op het bouwterrein" (1 Koningen 6:7). Er waren dus geen gehak en hamerslagen te horen, maar dat wilde niet zeggen dat de bouw van deze tempel niet vorderde. Zo is het ook in onze tijd: De groei van de geestelijke tempel, het lichaam van Christus, geschiedt ook in stilte. Gehak en hamerslagen zijn niet te horen. Voor mensen zonder geloof is er helemaal geen bouw van de geestelijk tempel, omdat het niet met opvallende waarneembaarheid gebeurt. Maar voor christenen met geloof is er werkelijk een geestelijk tempel in aanbouw.

En net als de eerste christenen, zullen we beslist getuigenis afleggen van ons geloof in God en zijn Zoon, en daarom is het niet lastig om medegelovigen te vinden, die op dezelfde golflengte zitten. Ware christenen herkennen elkaar omdat ze hetzelfde nieuwe leven in Christus leven. De ecclesia vormt één lichaam van gelovigen met kleurrijke en verschillende persoonlijkheden. Sommigen hebben diepe theologische inzichten, anderen hebben een enthousiaste evangeliesatiegeest. Een ieder bezit zijn eigen gaven, die hij of zij voor zijn/haar medegelovigen in het lichaam van Christus zal inzetten.

Als we over bovenstaande zaken nadenken, dan kunnen instemmen met de woorden van Paulus in Efeziërs 4:3-5 en 14-16 : "Doe uw uiterste best de eenheid te bewaren die de Heilige Geest onder u tot stand heeft gebracht, door in vrede met elkaar te leven. Wij horen immers allemaal bij hetzelfde lichaam; wij hebben dezelfde Geest; wij verwachten dezelfde heerlijke toekomst, omdat God ons heeft geroepen. Voor ons is er maar één Heer, één geloof en één doop. .... Wij zullen dan niet langer als kinderen zijn, die zomaar van gedachten veranderen. Wij laten ons dan ook niet meer door van alles beïnvloeden. Ook niet door de verkeerde leer van slimme mensen, die ons op een dwaalspoor willen brengen. Nee, dan zullen wij vol liefde de waarheid volgen en alleen doen wat waar is en zo steeds meer één worden met Christus, Die het hoofd is van het lichaam, de Gemeente. Door Hem wordt het lichaam prachtig samengevoegd; elk deel helpt de andere delen naar vermogen, zodat het hele lichaam gezond groeit en vol liefde is."

zondag, maart 23, 2008

Achtergrond van de ommezwaai in mijn leven

Nadat ik langer dan 30 jaar oprecht de aanname geloofd had dat de organisatie van Jehovah’s Getuigen een exclusieve goddelijke voorziening was om onze hemelse Vader te dienen, ben ik langzaam van gedachten veranderd. Sommige mensen in mijn omgeving hebben me gevraagd wat de reden hiervan was. Kort gezegd, kan ik zeggen dat ik tot Christus zelf bekeerd ben. Dat heeft tot een grote ommezwaai in mijn leven geleid. In de geest van 1 Petrus 3:15 wil ik graag hierover wat inlichtingen delen: “Vertrouw uzelf helemaal aan Christus toe. Hij is onze Here. Wees altijd bereid verantwoording af te leggen van de verwachting waaruit u leeft, als daarom gevraagd wordt. Maar doe het wel vriendelijk en met het nodige respect” (Het Boek)

I HOKJESGEEST:

Het geloof dat Jehovah’s Getuigen de enige ware religie in de wereld zijn, lijkt op het eerste gezicht onschuldig. Het is voor JG misschien een hulp om trots op hun religie te zijn waardoor ze aangemoedigd worden om het juiste te doen. Maar als het niet waar is, dan wordt hierdoor een onnauwkeurig beeld van God geschetst. Dat beeld kan zelfs beledigend voor Hem zijn, omdat het God kwalificeert als een partijdige God, terwijl Hij beslist niet partijdig is (verg. Hand. 10:34).

Maar dat is nog niet alles. Het geloof dat JG de enige ware christenen op aarde zouden zijn, verhoogt een bepaalde groep mensen boven anderen, en is daarom een vorm van arrogantie. In de gelijkenis van Lukas 18:9-14 is het helder hoe Jezus over de arrogantie van de biddende Farizeeër (“Dank u, God, dat ik niet zo ben als alle zondaars” [Het Boek]) denkt.

Jehovah’s Getuigen wordt geleerd dat God en Christus uitsluitend via hun organisatie werken, omdat de JG-leiding door Christus over al zijn aardse bezittingen aangesteld zou zijn. Deze dogmatische aannames zijn er de oorzaak van dat JG geestelijk voedsel uit andere bronnen dan de JG-leiding onbetrouwbaar achten en verboden verklaard hebben (zie Onze Koninkrijksdienst van september 2007). In plaats van info op haar eigen inhoudelijke merites te beoordelen, worden argumenten beoordeeld naar de oorsprong ervan (in de argumentatieleer staat dat bekend als de genetische drogreden: de oorsprong van een argument zegt namelijk helemaal niets over de validiteit van dat argument). Als u God zou zijn en geestelijk voedsel via andere bronnen dan de JG-leiding zou verschaffen, wat zou u dan vinden van een groep mensen die haar leden verbiedt deze informatie tot zich te nemen?

Verder blijkt uit Markus 9:37-41 dat de eenheid in Christus niet slechts beperkt is tot een bepaalde groep gelovigen. De eenheid in Christus overstijgt het kleinzielige groepsdenken. Jezus woorden worden in The Message (een Engelse vertaling) heel treffend weergegeven: "John spoke up, "Teacher, we saw a man using your name to expel demons and we stopped him because he wasn't in our group." Jesus wasn't pleased. "Don't stop him. No one can use my name to do something good and powerful, and in the next breath cut me down. If he's not an enemy, he's an ally. Why, anyone by just giving you a cup of water in my name is on our side. Count on it that God will notice."

Johannes zei dus: "We lieten hem ermee stoppen omdat hij niet tot onze groep hoorde." Maar "Jezus was daar niet blij mee." De hokjesgeest van Jehovah’s Getuigen weerspiegelt de mindset van Johannes, maar niet de open geest van Christus.

II VEROORZAKEN VAN VERDEELDHEID ONDER CHRISTENEN (Titus 3:10; 1 Johannes 4:20):

Jezus zei: “Aan de onderlinge liefde zullen de mensen zien dat u mijn discipelen bent” (Johannes 13:35, Het Boek). Jehovah’s Getuigen erkennen weliswaar dat dit één van de identificerende kenmerken van het ware christendom is, alleen passen ze het niet toe. Door alle andere christenen op aarde te kwalificeren als “valse christenen” wijzen ze feitelijk alle andere christenen af, en menen ze dat het voldoende is deze liefde alleen binnen hun eigen groep te tonen. Door het begrip “christen” te herdefiniëren proberen ze hiermee weg te komen, maar Jezus Christus kijkt hier natuurlijk dwars doorheen. Hoe je het ook wendt of keert, hun herdefinitie klopt niet en leidt tot het overtreden van Jezus gebod uit Joh. 13:34 en 35. Het is alsof ik tegen mijn kinderen zeg dat ze elkaar moeten liefhebben, en dat dan één kind tegen zijn zus zegt dat hij haar geen liefde hoeft te tonen, omdat ze geen “ware” zuster is.

Eén van de duidelijkste bewijzen dat Jehovah's Getuigen andere christenen als "valse christenen" kwalificeren, is de Vragen van Lezers in De Wachttoren van 15 maart 1960, pagina 191 (klik op plaatje om te vergroten). In deze Vragen van Lezers worden zelfs christenen die voor hun geloof gestorven zijn, als 'vals' gekwalificeerd om hun leerstelling aangaande 144.000 gezalfden overeind te houden.

Paulus vergelijkt de broederschap met een lichaam en legt uit dat de verschillende leden van Christus “lichaam” in eenheid kunnen samenwerken (Ef. 4:16; 1 Cor. 12:12-31). Getuigen zeggen eigenlijk tegen christenen uit andere groepen: ‘Je hoort niet tot het lichaam, omdat je een voet en geen hand bent’ of ‘je hoort niet tot het lichaam, omdat je een oor en geen oog bent’ (1 Cor. 12:15, 16). We moeten niet vergeten dat “God alle verschillende delen in een lichaam gezet heeft, zoals Hij het goed vond” (1 Cor. 12:18, Het Boek).

Het is opmerkelijk dat Johannes 13:35 is de ENIGE schriftplaats die over een identificerend kenmerk van ware christenen spreekt, en juist deze schriftplaats wordt door Jehovah’s Getuigen niet gehoorzaamd.

Paulus schreef aan de opziener Titus het volgende: “Als iemand scheiding onder jullie maakt [“wat een mens betreft die een sekte bevordert” (NWV)], moet je hem één, zo nodig twee keer waarschuwen. Als hij niet wil luisteren, moet je niet meer met hem omgaan. Je weet dan dat hij God niet meer wil volgen en dat hij zondigt en daarmee zichzelf veroordeelt.” – Titus 3:10 en 11 (Het Boek).

Omdat Jehovah’s Getuigen zich van andere christenen afgescheiden hebben, kun je stellen dat ze ‘een sekte bevorderen’. Je kunt zelfs zeggen dat Jehovah’s Getuigen ook binnen hun eigen organisatie sektarisme bevorderen. Als het Besturende Lichaam meningsverschillen niet tot een verdeeldheid veroorzakende kwestie zou maken, dan raakte hier de gemeente niet door verdeeld. Door de regel dat in de gemeente geen verschil van mening mag bestaan, heeft het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen juist het probleem van verdeeldheid geschapen. Een meer christelijke benadering in dit verband is die van Paulus die in Romeinen 14:1 het volgende adviseerde: “Aanvaardt degene die zwakheden heeft in [zijn] geloof, maar niet om beslissingen te nemen betreffende innerlijke twijfelvragen”(NWV). In mijn opvatting ‘bevorder je al een sekte’ als je theologische kwesties en leerstellige interpretaties boven liefde, vergevingsgezindheid en barmhartigheid stelt. Ware christelijke vrijheid houdt ook de persoonlijke vrijheid in bij het duiden van allerlei leerstellige vraagstukken, zolang deze duidingen niet leiden tot nadeel bij anderen of ongehoorzaamheid aan Gods morele wetten. Als een religieus instituut een bepaalde theologie of interpretatie afdwingt, staat dat in mijn opvatting gelijk aan het ‘promoten van een sekte’ en dat moet voor alles voorkomen worden. Paulus gaf hierin het juiste voorbeeld.

Toen hij van de huisgenoten van Cloë hoorde dat de eenheid van de christelijke gemeente in Corinthe gevaar liep, noemde hij een aantal dingen die vermeden moet worden om de eenheid in Christus te bewaren. Hij schreef onder meer: "Is Christus dan in stukken verdeeld? Ben ik soms voor u aan het kruis gestorven of bent u in mijn naam gedoopt? Ik ben dankbaar dat ik niemand van u gedoopt heb, behalve Crispus en Gajus. Nu kan dus niemand zeggen dat hij in mijn naam gedoopt is en bij mij hoort" (1 Corinthiërs 1:13-15, Het Boek).

Het is opmerkelijk hoe Paulus hierboven zijn eigen rol en positie relativeerde. Hij besefte ongetwijfeld dat door zijn grote ijver als prediker van Christus sommigen in Corinthe hem een te belangrijke positie toegekend hadden. Deze gelovigen zeiden zelfs: "Ik hoor bij Paulus" (1 Cor. 1:12). Paulus zette ze weer met beide benen op de grond door te zeggen dat hij niet degene was die aan de martelpaal gestorven was, en dat 'niemand kon zeggen dat hij in Paulus' naam gedoopt was'.

Deze woorden van Paulus doen me aan de doopvragen of doopgeloften bij Jehovah’s Getuigen denken. Tot 1985 werden aan doopkandidaten de volgende twee vragen gesteld:
1) Heeft u voor het aangezicht van Jehovah erkend dat u een zondaar bent die redding behoeft, en heeft u voor hem erkend dat deze redding van hem, de Vader, uitgaat en door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus tot u komt?

2) Heeft u zich op grond van dit geloof in God en in zijn voorziening voor redding zonder enig voorbehoud aan hem opgedragen, om voortaan zijn wil te doen, zoals hij u deze door bemiddeling van Christus Jezus en onder de verlichting van de heilige geest door de bijbel openbaart?

Met deze vragen is niets mis, maar toch zijn ze sinds 1985 gewijzigd. Ze luiden nu (let vooral op de tweede vraag):
1) Heb je op grond van het slachtoffer van Jezus Christus berouw van je zonden en heb je je aan Jehovah opgedragen om zijn wil te doen?

2) Begrijp je dat je opdracht en doop je identificeren als een van Jehovah's Getuigen, verbonden met Gods door de geest geleide organisatie?"

Als Paulus uiting gaf aan zijn opluchting dat de Corinthische christenen niet "in de naam van Paulus gedoopt" waren, waarom heeft het Besturende Lichaam dan bij de huidige doopgeloften - in feite een zeer persoonlijke zaak tussen de doopkandidaat en Jehovah - wel een plaats ingeruimd voor haarzelf? Waarom moeten gelovigen nu in het openbaar verklaren dat ze bij de JG-organisatie horen? Waarom relativeerde Paulus ook al weer zijn eigen rol en positie? Omdat hij goed besefte dat de gelovigen in Christus, en niet in (een bepaalde groep) mensen verenigd moeten zijn. Daarom stelde Paulus de retorische vraag: "Ben ik soms voor u aan het kruis gestorven?" (1 Cor. 1:13, Het Boek) Als Paulus op nederige wijze zijn rol en positie relativeerde, waarom doen de broeders in Brooklyn dat dan niet? De broeders in Brooklyn zijn toch voor ons niet aan de paal gehangen? Trouwens, in de eerste eeuw en vóór 1985 zijn duizenden broeders en zusters gedoopt, zonder zo'n gelofte aan een organisatie of (groep van) personen te doen.

Paulus bijdrage aan de christelijke eenheid was dus de volgende: Hij minimaliseerde zijn eigen rol en positie, zodat de broeders en zusters in Christus verenigd zouden zijn. Door zijn nederige en bescheiden houding en voorbeeld kon hij oprecht het volgende aan de Corintische gelovigen schrijven: "Nu vermaan ik U, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat GIJ allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder U is, maar dat GIJ nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtegang" (1 Cor. 1:10, NWV).

III AANZETTEN TOT VERAFGODING VAN EEN ORGANISATIE VAN MENSELIJKE MAKELIJ (Ex. 20:3-5):

De JG-leiding gebruikt de woorden uit Mattheüs 24:45-47 als basis voor haar autoriteit over Jehovah's Getuigen, ongeveer op dezelfde manier als de Rooms Katholieke Kerk de woorden uit Mattheüs 16:18 gebruikt. Ook de manier waarop deze autoriteit uitgeoefend wordt, lijkt in de praktijk veel op elkaar.

De bijbel zegt dat “er één God en één middelaar tussen God en mensen is, een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen — [hiervan] dient op de speciaal daarvoor bestemde tijden getuigenis te worden afgelegd” (1 Tim. 2:5, 6; NWV). Een middelaar is iemand die als gezant optreedt, een communicatiekanaal tussen twee partijen. Door te claimen dat het Besturende Lichaam Gods communicatiekanaal is, matigt ze zich voor een groot deel Christus’ rol en positie aan. Het Besturende Lichaam past er wel voor op om zichzelf “middelaar” te noemen, maar verbergt zich achter termen als “getrouwe en beleidvolle slaaf”, “Gods organisatie” etc. Haar taakomschrijving is echter wel gelijk aan die van een middelaar. In plaats dat geestelijke leiding gaat van God via Christus naar de mensen, claimt het Besturende Lichaam dat geestelijke leiding gaat van God naar Christus, van Christus naar de “getrouwe en beleidvolle slaaf” (het JG-leiderschap), en van deze “slaaf” naar de mensen. In wezen wordt de liefde die Jezus voorleefde, geperverteerd tot loyaliteit aan "de organisatie". Het Besturende Lichaam meet zich hiermee (impliciet) een mede-middelaarsrol aan.

Het spreekt boekdelen dat personen die de organisatie verlaten door de JG-leiding in haar lectuur per definitie als personen geafficheerd worden die ook Jehovah verlaten hebben. Deze gelijkschakeling bewijst dat de organisatie een veel te hoge positie in de geest van JG inneemt.

In plaats van een nederige positie voor het aangezicht van onze hemelse Vader in te nemen, heeft de organisatie zich feitelijk verheven tot een afgod. Ze zien zichzelf als de zichtbare vertegenwoordiging van God zelf, zoals uit de volgende citaten uit de JG-lectuur blijkt:
***w 2007 1/4 blz. 24 par. 12 Loyaal aan Christus en zijn getrouwe slaaf ***

“Dus als we ons loyaal onderwerpen aan de leiding van de getrouwe slaaf en het Besturende Lichaam, onderwerpen we ons aan Christus, de Meester van die slaaf."

*** w76 1/6 blz. 349 par. 20 ’Gij moet heilig zijn want Jehovah is heilig’ ***

“Indien wij in gebreke blijven gunstig op de leiding te reageren die God door middel van zijn organisatie geeft, wordt hierdoor dan niet in werkelijkheid te kennen gegeven dat wij goddelijke heerschappij verwerpen?”

***w56 1/6 blz. 346 *** (Engels)

"The slave’s will is Jehovah’s will. Rebellion against the slave is rebellion against God."

*** w91 15/3 blz. 14 par. 4 Houd gelijke tred met Jehovah’s hemelse wagen ***

“Zoals Ezechiël niet zichzelf opwierp of aanstelde als profeet, zo heeft Gods zichtbare organisatie niet zichzelf in het leven geroepen of zichzelf aangesteld. Ze is niet uit menselijke wil of inspanning ontstaan. De goddelijke Wagenberijder heeft deze organisatie tot bestaan doen komen. In de kracht van Gods geest en met de steun van heilige engelen heeft Jehovah’s volk zo’n opzienbarende expansie meegemaakt dat ’de geringe tot een machtige natie is geworden’. — Jesaja 60:22.”

Al dit soort uitspraken moedigt Jehovah’s Getuigen aan tot verafgoding van de organisatie. Wat is het verschil tussen het maken en vereren van een beeld dat God zou voorstellen en het maken en vereren van een organisatie die God zou vertegenwoordigen? Volgens mij is er helemaal geen verschil!!! In beide gevallen aanbidden we iets dat door mensen gemaakt is als een beeld van God.

Gelet op bovenstaande redenen voelde ik me op een gegeven moment voor de volgende keuze geplaatst: De organisatie van Jehovah’s Getuigen of Christus. Deze keuze was op zich niet moeilijk, en ik heb geen moment spijt van mijn keuze gehad.

maandag, juli 02, 2007

Vrijspraak Op Welke Grond?

Geschreven door Jaap Fijnvandraat:

Bron:
http://www.jaapfijnvandraat.nl/index.php?page=artikel&id=2756

Veronderstel dat een rechter een verdachte vrijspreekt van wie hij de duidelijke bewijzen van schuld in handen heeft…. dat zou toch een inbreuk op het recht betekenen! Een rechter kan – als hij eerlijk is – alleen iemand vrijspreken die ten onrechte van kwaad beschuldigd is.

Wat een aardse rechter niet kan, kan God – de hemelse rechter – wel. God kan schuldige mensen vrijspreken zonder aan het recht te kort te doen. Dit lijkt onbestaanbaar, en een jongeman, die met het geloof in Jezus Christus niet te maken wilde hebben, poogde dan ook een evangelist als volgt vast te zetten:

‘Mijnheer, u zegt dat alle mensen schuldig staan voor God, omdat ze gezondigd hebben.’De evangelist knikte. Gods Woord zegt dat namelijk heel duidelijk en de ervaring van ieder mens bevestigt het.
‘Wel’, vervolgde de jongeman, ‘hoe kan God nu, als Hij rechtvaardig is, ooit zondaars redden door ze hun schuld te vergeven? Hij moet dan toch het kwaad door de vingers zien!’ Als klap op de vuurpijl voegde hij eraan toe: ‘En staat er ook niet in de Bijbel, dat God de schuldige niet onschuldig houdt?’
Ook dat stemde de evangelist toe. Daarop keek hij de jongen heel ernstig aan en zei alleen: ‘Maar wat als God een Onschuldige in onze plaats schuldig rekent?’ De knaap zocht naar een antwoord, vond het niet, draaide zich daarop abrupt om en liep weg.

Heel wat mensen denken dat het evangelie slechts een boodschap van genade is, maar dat is een misvatting. Inderdaad is het genade, dat God schuldige mensen wil redden van het oordeel dat ze verdiend hebben, maar die redding kan alleen plaatsvinden op de grondslag van recht. Het wonder van het kruis bestaat hierin, dat aan Gods heilig recht is voldaan. God ziet zonden niet door de vingers, neen, als Hij zonden vergeeft doet Hij dat omdat Christus het oordeel over die zonden heeft ondergaan. Mensen hebben Jezus Christus aan het kruis genageld, maar dat is niet het enige geweest dat er op Golgotha gebeurde. De smaad en hoon van de mensen was erg, maar veel ernstiger waren de drie uren van duisternis waarin Jezus Christus moest uitroepen:
‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’

Op dat ogenblik ging in vervulling wat de apostel Petrus later zo beschrijft:
“Hij, die geen zonde gedaan heeft….. die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gedragen heeft” (1 Petrus 2 vers 21, 24).

De apostel Paulus schreef er dit van:
“Hem (dat is Christus), die geen zonde gekend heeft, heeft Hij (dat is God) voor ons tot zonde gemaakt” (2 Korinthe 5 vers 21).

Jezus Christus stierf niet een martelaarsdood, maar een “offerdood”. Hij werd het zoenoffer voor onze zonden. Hij droeg de straf.

Zo werd aan het recht voldaan. We lezen dan ook in Romeinen 3 vers 25, 26 deze belangrijke woorden:
“Hem (dat is Christus) heeft God gesteld tot een genadetroon door geloof in zijn bloed….. om zijn rechtvaardigheid te tonen….. zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is”.

God spreekt dus zondaren vrij op grond van recht. De voorwaarde is echter, dat ze geloven in Jezus Christus. Ze moeten in Hem geloven als degene die voor hen het oordeel heeft willen ondergaan. Voor ieder, die dat doet is er een volledige kwijtschelding van straf en vrijspraak van schuld.

Ook deze medaille heeft echter een keerzijde. Als iemand niet gelooft in Jezus Christus en het kruis, dat de grondslag van redding is, niet aanvaardt, zal hij op grond van recht geoordeeld moeten worden voor het kwaad dat hij heeft bedreven.

Op grond van recht vrijgesproken of op grond van recht geoordeeld….. een tussenweg is er niet.

Welk van de twee mogelijkheden kiest u? De eerste toch hopelijk…..?!