maandag, september 15, 2008

Mijn zoektocht naar Christus
- achter de muren van het religieus institutionalisme

I INLEIDING:

Twee jaar voordat ik geboren werd, waren mijn ouders Jehovah's Getuigen (hierna: JG) geworden. Mijn broer en ik werden vanzelfsprekend als JG opgevoed. Ik ben op 13-jarige leeftijd gedoopt en wist niet beter dat dit "de waarheid" was. JG noemen hun religie zelfs "de waarheid". Als ze een JG in een ander land voor de eerste keer ontmoeten, dan is vaak de eerste vraag die ze stellen: "Hoelang ben je al in de waarheid?"

Het kostte me ruim 30 jaar om me te realiseren dat ik buiten "de waarheid" moest zoeken om Christus werkelijk te vinden. Eén van de eerste zaken die ik begon te onderscheiden was dat geloof een persoonlijk en onverdiend geschenk van onze hemelse Vader is. Dat is dan ook de reden waarom je door eigen inspanningen niet meer geloof kunt ontwikkelen. Geloof is een goddelijke vrucht die je slechts mag dragen. Helaas willen religies, organisaties en kerken ons individuele geloof maar al te graag conditioneren en institutionaliseren (=aan voorwaarden, regels en instituties/kerken/organisaties binden).

Dit soort gedragingen van religieuze organisaties - ook wel religieus institutionalisme genoemd - heeft al lange tijd zo'n grote invloed op hun leden gehad dat ik me begon af te vragen of de bijbel hierover wellicht iets te zeggen heeft. Ik kocht de Engelse Message-vertaling, en las onder meer Paulus brief aan de Galaten. Ik herkende meteen dat ook in de gemeenten in Galatië dwingelanden aan het werk waren die het eenvoudige geloof in Christus aan allerlei voorwaarden en regels trachten te binden. Paulus zei over hen in 4:17 (eigen NL-vertaling): "Deze ketterse leraren doen erg hun best om je te vleien, maar hun beweegredenen zijn verdorven. Zij willen je van de vrije wereld van Gods genade buitensluiten waardoor je altijd afhankelijk van hen blijft voor bevestiging en leiding, zodat zij zich belangrijk voelen."

Deze treffende typering smaakte naar meer. In die tijd maakte een broeder in Christus mij opmerkzaam op de transcriptie van een preek van Lewis Hrytzak. Deze preek hield hij in oktober 2002 op de Northwest Bible Conference. Hieronder volgt onder meer de Nederlandse weergave van enkele schitterende pareltjes uit deze preek, die me uit het hart gegrepen zijn.

II DE MANTEL WORDT INGEWISSELD VOOR EEN ZWAARD

Het is bijzonder interessant dat Jezus Christus in de volgende (profetische) woorden blijkbaar het institutionalistische denken in de christelijke wereld voorzegd heeft:
"Daarna vroeg Jezus Zijn discipelen: "Ik heb jullie er eens zonder geld, tas of extra kleren op uit gestuurd om de mensen het goede nieuws te brengen. Kwamen jullie toen iets tekort?" "Nee, niets", antwoordden ze. "Maar", ging Hij verder, "neem nu een beurs mee als je er één hebt en een tas. Als je geen zwaard hebt, verkoop dan je mantel. Dan kun je een zwaard kopen." - Lucas 22:35, 36, Het Boek.

Is het je opgevallen hoe Jezus laatste woorden in tegenstelling staan met zijn eerdere woorden? Toen Petrus dat gekochte zwaard bij Jezus arrestatie gebruikte om zijn meester te verdedigen, wees Jezus hem terecht door te zeggen: "Doe dat zwaard weg", zei Jezus tegen hem. "Wie geweld gebruikt, zal zelf door geweld omkomen" (Matth. 26:52).

Wat is de reden van deze tegenstrijdigheid in Jezus advies? Blijkbaar zijn Jezus woorden een profetische uitspraak over wat zijn volgelingen zouden doen. Jezus zegt blijkbaar dat zijn volgelingen hun "mantel" of "bovenkleed" zouden inwisselen voor een "zwaard". Wat bedoelde hij daarmee?

Zoals de bijbel laat zien, worden (witte) "bovenklederen" gebruikt als een symbool van onze christelijke identiteit. In Openbaring 3:18 moedigt Jezus zijn gemeente aan om witte bovenklederen te kopen. En in Openbaring 19:8 legt hij uit wat dat betekent: "Zij (= de gemeente) mocht een kleed van schitterend wit linnen aantrekken. Dat fijne linnen stelt de goede daden van de gelovigen voor."

Jezus voorzegde dus dat zijn gemeente haar 'goede en rechtvaardige daden' zou inwisselen voor een 'zwaard'. Dat hield in dat Jezus volgelingen hun identificatie als ware christenen zouden verliezen. Ze zouden ermee ophouden om in de voetstapppen van Christus te treden. Zij zouden hun 'mantel' van christelijke identificatie inruilen voor een "zwaard". Zwaarden zijn wapens die gebruikt werden om anderen dwingend iets op te leggen. De bijbel brengt het "zwaard" ook met de overheid in verband (verg. Rom. 13:1-4). De geschiedenis bevestigt inderdaad dat dit precies zo gebeurde.

De Japanse auteur en christen Kokichi Kurosaki verschaft in zijn boek One Body in Christ (NL-titel: Is Christus gedeeld?) een nauwkeurig historisch perspectief van wat in de loop van de geschiedenis gebeurde (eigen vertaling uit het Engels):
“Toen keizer Constatijn het christendom tot de nationale religie maakte door het als middel te gebruiken voor de geestelijke autoriteit van het gehele keizerrijk, hield in ieder geval de bloedige vervolging van christenen door het Romeinse Rijk op. Hierna verbreidde het christendom zich snel over het grondgebied van het Romeinse Rijk. Bij deze expansie ontwikkelde het christendom zich tot een instituut dat als de Romeinse (Roomse) Kerk bekend kwam te staan. Dit instituut werd steeds meer gecentraliseerd totdat haar autoriteit zich verenigde in de bisschop van Rome, de vader van de hele Roomse Kerk. Toen de keizer zowel politieke als kerkelijke autoriteit over haar burgers kreeg, kon hij al haar staatsburgers uitroepen tot christenen, of liever gezegd tot leden van de Roomse Kerk. Als gevolg hiervan ging de ware aard van de ecclesia (Grieks voor "gemeente"), het levende lichaam van Christus, verloren in deze Kerk, en werd na verloop van tijd slechts een wettelijk lichaam, dat werd gereguleerd door kerkrecht in plaats van Gods heilige geest. Geloof werd gereduceerd tot een belijdenis - net als staatswetten - geformuleerd voor en herhaald door de leken in de Kerk. Degenen die de belijdenis niet onderschreven werden - net als wetsovertreders - gestraft.”

Later vervolgt hij:
"Toen het christendom werd getransformeerd in zo'n wettelijk instituut, was te verwachten dat de ecclesia niet langer zou draaien om deelgenootschap en vriendschap met God en Christus. Het middelpunt van het christelijk geloof veranderde van plaats. Het middelpunt verplaatste zich van geestelijke eenheid met God via Christus, als het hoofd van de ecclesia, naar het alom heersende en wettelijke instituut van de Paus. De geestelijke ecclesia werd vervangen door de aardse, institutionele kerk met als middelpunt de Paus. In deze kerk hadden de christenen geen deelgenootschap meer in het lichaam van Christus, dat op een levengevende wijze met hem verenigd is, en Christus was niet langer het hoofd van de Kerk. Toen de geïnstitutionaliseerde Kerk gevestigd werd, stierf de aanbidding van God in geest en waarheid uit en werd vervangen door een rituele en vormelijke aanbidding. De woorden uit 1 Johannes 2:27 konden niet langer op christenen van toepassing gebracht worden. Johannes schreef daar: "Maar u hebt de Heilige Geest ontvangen en Hij woont in u. Daarom hoeft niemand anders u te leren wat God wil, want Hij Zelf is uw Leraar. Wat Hij zegt, is de waarheid en geen leugen. Doe daarom wat de Heilige Geest u geleerd heeft en blijf één met Christus."

De Roomse kerk hield vol dat buiten haar kerkmuren geen redding mogelijk was. Als mensen het niet eens waren met haar kerkelijke dogma's, dan verloren ze niet alleen hun lidmaatschap, maar werden zelfs niet als christenen beschouwd. Alles wat de kerk onderwees, werden wetten en regels waar de mensen zich aan moesten houden. Mensen die dat weigerden en niet gehoorzaamden, werden geëxcommuniceerd. Ze verloren hun burgerrechten en hiermee de bescherming van de overheid. Sommigen eindigden zelfs op de brandstapel.

Deze zware bestraffingen misten hun uitwerking op de massa niet. Het verwerpen van het kerkelijk geloof werd gezien als de ergste zonde die iemand kon begaan. En daarom dachten de mensen dat het hun christelijke plicht was om deze wetten te gehoorzamen en iedereen te vervolgen die het niet met ze eens was.

Toen de reformatie aanbrak, stichtten Martin Luther en Johannes Calvijn in verschillende delen van Europa nieuwe kerken, die afgescheiden waren van de Roomse kerk. Op deze manier verloren de Paus en de Roomse Kerk hun positie als het middelpunt van het christendom. Het geloof van Luther was Sola Scriptura, oftewel "alleen de Schrift" en eenheid met Christus in geest en leven. Het was inderdaad de Heilige Schrift die hem tot deze conclusie bracht.

In het verlengde hiervan beschouwden ook andere hervormers de bijbel als de bron van waarheid. Gaandeweg veranderde de positie van de bijbel: van het door God geïnspireerde getuigenis van de apostelen aangaande hun persoonlijk geloof in Christus, in de bron van protestantse dogma's en de maatstaf voor het enige goedgekeurde geloof. In plaats van de Paus werd in protestantse kerken de bijbel gemaakt tot het middelpunt van het christendom.

Maar net als de Roomse kerk proberen ook protestantse kerken een scherpomlijnd onderscheid te maken tussen orthodox en dissident geloof. Volgens degenen die op de orthodoxe lijn zitten, hebben alleen zij het ware geloof, en moeten andersdenkenden als een potentieel gevaar weerstaan worden. De dissidente gelovigen worden vaak verketterd en gedemoniseerd, en zelfs van de nieuwe "gezuiverde" kerk uitgesloten. Bij dit soort situaties wordt vaak gebruikgemaakt van het argumentum ad baculum, een Latijnse uitdrukking die betekent: "argument van de stok". Het is een drogreden waarbij de tegenpartij onder druk wordt gezet door te zinspelen op de negatieve gevolgen als een partij zijn zin niet krijgt. Ook dit "argument van de stok" doet ons denken aan Jezus' profetische woorden over de tijd dat de 'mantel' van christelijke identificatie ingewisseld zou worden door een dwingend 'zwaard' (Lucas 22:35, 36).

De werkelijke oorzaak van deze sektaristische en religieuze verwarring ligt in een verkeerde kijk op de ware aard van de ecclesia. Het middelpunt van het christendom is namelijk geen religieus instituut of een organisatie. Het is ook niet de bijbel, zoals de hervormers ervan gemaakt hebben. Waarom niet? Omdat de ecclesia al bestond voordat de canon van het Nieuwe Testament samengesteld werd. Christenen vormden al de ecclesia, omdat ze deelgenootschap met God en elkaar hadden en hun geloof simpelweg gefocust was in Christus. Natuurlijk hadden ze de geschriften van het Oude Testament, maar zeker nog niet alle (christelijke) leringen in NT-cannonieke vorm.

Het christendom draait uitsluitend om één kwestie. Het ware christendom is slechts gefocust op één punt: geestelijke omgang met God via Christus. Dat is alles, meer niet!!!! Waar deze geestelijke omgang is, daar is ook de ecclesia. Als dit soort omgang echter ontbreekt, dan is er simpelweg geen ecclesia, ook al zijn er nog zulke fijne ouderlingen, prachtige gebouwen, intelligente dogma's en leerstelligheden etc. Dat is ook de reden waarom Christus in Matth. 18:20 de volgende opmerking maakte: "Want als twee of drie mensen bij elkaar zijn, omdat zij bij Mij horen, ben Ik bij hen."

In het boek The Divine Imperative gaf Emil Brünner, een bekende Zwitserse schrijver, een interessant commentaar op deze uitspraak. Hij schreef op pagina 529 van zijn boek (vertaald uit het Engels):
"Daar waar het Woord van God gepredikt en geloofd wordt, waar twee of drie in Christus' naam vergaderen, daar is de Kerk. Wat je ook verder nog over de Kerk kunt zeggen, dit is fundamenteel. De revolutionaire kracht van deze uitspraak is nooit, zelfs niet heden ten dage, volledig begrepen. Een vergaderng van twee of drie personen moet als de Kerk erkend worden, ook al is dat in een onvolmaakte vorm. Wanneer een vader zijn huisgezin bijeenroept om op zijn kenmerkende eenvoudige manier het Evangelie te verklaren, of waar een leek uit een oprecht hart het woord van God uitlegt aan een groep jonge mensen, daar is de Kerk. Wie zich niet aan deze regel houdt en denkt dat er andere zaken nodig zijn om het tot een echte Kerk te maken, heeft de kern van het evangelisch Geloof niet begrepen."

Als zo'n geestelijke omgang met God via Christus onder christenen bestaat, dan zullen zij elkaar liefhebben en één zijn in Christus, ondanks de leerstellige verschillen.

Geloof is een gave van God, die in ons vriendschap met Hem en Zijn Zoon tot stand brengt. Deze vriendschap is nooit het gevolg van menselijke inspanningen. Als Gods geest ons direct leidt, dan hebben we elkaar lief en doen we Gods werk. Geloof is eigenlijk een ander woord voor omgang en vriendschap met God. In deze relatie werkt de kracht van God door middel van ons. Dat is ook de reden waarom we geen priester of pastoor nodig hebben om dat tot stand te brengen. Het enige dat noodzakelijk is, is dat we berouw hebben en tot Christus komen voor vergeving van onze zonden. Onze goede Herder zal ons dan een nieuw leven geven.

Toen Jezus Christus op de aarde rondwandelde, prees hij het geloof van de één en berispte het kleine geloof van de ander. Hij herkende het geloof van een zondige vrouw, een melaatse, een blindgeborene etc. en hij zei tegen hen: "U bent gered door uw geloof. Ga in vrede" (Lucas 7:50).

Was bij al deze "reddingen" een set leerstelligheden, een religieus instituut, of een bepaalde ceremonie betrokken? Nee. Het enige dat bij hun redding telde, was een volledig geloof en vertrouwen in Christus, en hun zonden werden vergeven. Zo simpel was het. De enige voorwaarde was dus: geloof in Christus. Bij de aanwezigheid van een dergelijk geloof en in de gemeenschap met andere gelovigen ontstond het begin van de ecclesia. Door deze deelgenootschap werden ze één in Christus, en werd Jezus hun Heer.

Wanneer het werkelijk tot ons doordringt dat ons geloof fundamenteel om onze geestelijke omgang met God via Christus draait, dan worden alle andere elementen zoals religieuze instituten, bijbelinterpretaties, leerstelligheden, doctrines etc., van ondergeschikt belang. We gaan dan ook beseffen dat we volgens deze ondergeschikte maatstaven andere gelovigen niet moeten oordelen.

III HET ZWAARD WEER TERUGRUILEN VOOR DE MANTEL

In plaats van andere gelovigen te oordelen horen we hen liefde te tonen. Jezus zelf zei hierover (in Johannes 13:34, 35): "Dit is een nieuwe opdracht die Ik u geef: heb liefde voor elkaar. Heb voor elkaar net zoveel liefde als Ik voor u heb. Aan de onderlinge liefde zullen de mensen zien dat u mijn discipelen bent." Dus een andere gelovige niet oordelen, maar slechts liefhebben. Dat soort liefde kenmerkt een ware discipel van Christus.

Als we onderscheiden dat de werkelijke focus van het christendom ligt op geestelijke omgang met God via Christus, begrijpen we ook beter wat de werkelijke oorzaak van verdeeldheid is, en hoe deze uit de weg geruimd kan worden. Helaas zien we maar al te vaak dat institutionele kerken en religieuze organisaties gelovigen niet helpen het nieuwe leven in Christus te ontwikkelen, maar eerder dit leven verstikken, of zelfs nog erger dit leven in Christus uitdrijven. Hierdoor ontstaan dode religieuze instituten, in plaats van een levende ecclesia. Je ziet dan ook vaak dat christenen die werkelijk het nieuwe leven in Christus in zich hebben, het in zulke organisaties niet uithouden.

Hoe kunnen we nu vaststellen wie werkelijk geestelijke omgang heeft met God via Christus? Het antwoord is simpel: Dat oordeel is niet aan ons. Wij zijn niet in staat om een eindoordeel over de kwaliteit van iemands geloof te geven. We horen ons niet met zaken te bemoeien waarover uitsluitend onze hemelse Rechters gaan.

Als iemand oprecht gelooft dat God zijn Zoon als losprijs gegeven heeft, dan is er al een basis om met deze persoon geestelijke omgang in Christus te hebben. Gelovigen die geestelijke omgang met God via Christus hebben, zijn mensen die anderen werkelijk liefhebben. Dit blijkt bijvoorbeeld uit 1 Johannes 4:8 waar staat: "Maar wie niet liefheeft, kent God niet; want God is Zelf liefde." Volgens dezelfde logica is het onmogelijk om prettige omgang te hebben met iemand die we niet goed kennen. Daarom is het zo belangrijk dat we als christenen onze medegelovigen liefhebben, ondanks de verschillen. Het is juist deze liefde voor elkaar die ons tot een deel van Christus lichaam maakt. Alle ware christenen zijn simpelweg niet verdeeld door organisatorische of leerstellige grenzen van menselijke makelij, maar vormen één geestelijk en levend lichaam in Christus.

Religieuze instituten kunnen zo'n geestelijk deelgenootschap nooit zelf tot stand brengen. Dat doet onze hemelse Vader zelf door middel van zijn geliefde Zoon. Daarom is het zo belangrijk dat we onze onderlinge verschillen van ondergeschikt belang maken. Paulus vergelijkt het lichaam van Christus met het menselijke lichaam en legt uit dat de verschillende leden van Christus “lichaam” in eenheid kunnen samenwerken (Ef. 4:16; 1 Cor. 12:12-31). Door onderlinge verschillen te benadrukken zeg je volgens Paulus eigenlijk: ‘Je hoort niet tot het lichaam, omdat je een voet en geen hand bent’ of ‘je hoort niet tot het lichaam, omdat je een oor en geen oog bent’ (1 Cor. 12:15, 16). We moeten daarom niet vergeten dat “God alle verschillende delen in een lichaam gezet heeft, zoals Hij het goed vond” (1 Cor. 12:18).

Daarom is het zo belangrijk elkaar te aanvaarden op basis van onze wederzijdse omgang met God. Dat is de essentie van de ware ecclesia. Paulus schreef daarom aan Romeinse christenen het volgende: "Steek je hand uit en verwelkom elkaar tot Gods heerlijkheid. Jezus deed dat, en nu is het jouw beurt!" (Rom. 15:7, eigen Nederlandse vertaling van The Message) Geestelijke omgang met God via Christus en dat samen ervaren met medechristenen is geloven in zijn meest zuivere vorm. Als we dit soort geloof bezitten, dan is dat een bewijs dat we met heel ons hart op Christus vertrouwen.

Religieuze instituten houden vaak bij wie hun gedoopte/belijdende en wie hun uitgestoten leden zijn. Toch blijkt uit de praktijk dat doop, belijdenis en uitsluiting op zichzelf niet dé maatstaven zijn voor het bepalen wie nu wel en wie niet werkelijke christenen zijn. Het dagelijkse leven laat zien dat sommige gedoopte en belijdende kerkleden Christus nog niet zo goed kennen, en dat sommige buitengesloten leden wel degelijk het nieuwe leven in Christus leven. Daarom moeten we duidelijk een onderscheid maken tussen de kerken, organisaties en instituten van mensen en de ecclesia van Christus, namelijk het levende lichaam waarin hij woont.

Een broeder in Christus vergeleek bovenstaande met een heel bijzonder kenmerk van de tempel van Salomo. Alle stenen werden daarvoor op maat gehouwen in de steengroeve, zodat ze op het tempelterrein volmaakt aansloten. "De stenen die voor de bouw van de tempel werden gebruikt, waren in de steengroeve pasklaar gemaakt. De hele bouw werd uitgevoerd zonder dat ook maar ergens het geluid van een hamer, bijl of ander gereedschap werd vernomen op het bouwterrein" (1 Koningen 6:7). Er waren dus geen gehak en hamerslagen te horen, maar dat wilde niet zeggen dat de bouw van deze tempel niet vorderde. Zo is het ook in onze tijd: De groei van de geestelijke tempel, het lichaam van Christus, geschiedt ook in stilte. Gehak en hamerslagen zijn niet te horen. Voor mensen zonder geloof is er helemaal geen bouw van de geestelijk tempel, omdat het niet met opvallende waarneembaarheid gebeurt. Maar voor christenen met geloof is er werkelijk een geestelijk tempel in aanbouw.

En net als de eerste christenen, zullen we beslist getuigenis afleggen van ons geloof in God en zijn Zoon, en daarom is het niet lastig om medegelovigen te vinden, die op dezelfde golflengte zitten. Ware christenen herkennen elkaar omdat ze hetzelfde nieuwe leven in Christus leven. De ecclesia vormt één lichaam van gelovigen met kleurrijke en verschillende persoonlijkheden. Sommigen hebben diepe theologische inzichten, anderen hebben een enthousiaste evangeliesatiegeest. Een ieder bezit zijn eigen gaven, die hij of zij voor zijn/haar medegelovigen in het lichaam van Christus zal inzetten.

Als we over bovenstaande zaken nadenken, dan kunnen instemmen met de woorden van Paulus in Efeziërs 4:3-5 en 14-16 : "Doe uw uiterste best de eenheid te bewaren die de Heilige Geest onder u tot stand heeft gebracht, door in vrede met elkaar te leven. Wij horen immers allemaal bij hetzelfde lichaam; wij hebben dezelfde Geest; wij verwachten dezelfde heerlijke toekomst, omdat God ons heeft geroepen. Voor ons is er maar één Heer, één geloof en één doop. .... Wij zullen dan niet langer als kinderen zijn, die zomaar van gedachten veranderen. Wij laten ons dan ook niet meer door van alles beïnvloeden. Ook niet door de verkeerde leer van slimme mensen, die ons op een dwaalspoor willen brengen. Nee, dan zullen wij vol liefde de waarheid volgen en alleen doen wat waar is en zo steeds meer één worden met Christus, Die het hoofd is van het lichaam, de Gemeente. Door Hem wordt het lichaam prachtig samengevoegd; elk deel helpt de andere delen naar vermogen, zodat het hele lichaam gezond groeit en vol liefde is."