maandag, september 15, 2008

Mijn zoektocht naar Christus
- achter de muren van het religieus institutionalisme

I INLEIDING:

Twee jaar voordat ik geboren werd, waren mijn ouders Jehovah's Getuigen (hierna: JG) geworden. Mijn broer en ik werden vanzelfsprekend als JG opgevoed. Ik ben op 13-jarige leeftijd gedoopt en wist niet beter dat dit "de waarheid" was. JG noemen hun religie zelfs "de waarheid". Als ze een JG in een ander land voor de eerste keer ontmoeten, dan is vaak de eerste vraag die ze stellen: "Hoelang ben je al in de waarheid?"

Het kostte me ruim 30 jaar om me te realiseren dat ik buiten "de waarheid" moest zoeken om Christus werkelijk te vinden. Eén van de eerste zaken die ik begon te onderscheiden was dat geloof een persoonlijk en onverdiend geschenk van onze hemelse Vader is. Dat is dan ook de reden waarom je door eigen inspanningen niet meer geloof kunt ontwikkelen. Geloof is een goddelijke vrucht die je slechts mag dragen. Helaas willen religies, organisaties en kerken ons individuele geloof maar al te graag conditioneren en institutionaliseren (=aan voorwaarden, regels en instituties/kerken/organisaties binden).

Dit soort gedragingen van religieuze organisaties - ook wel religieus institutionalisme genoemd - heeft al lange tijd zo'n grote invloed op hun leden gehad dat ik me begon af te vragen of de bijbel hierover wellicht iets te zeggen heeft. Ik kocht de Engelse Message-vertaling, en las onder meer Paulus brief aan de Galaten. Ik herkende meteen dat ook in de gemeenten in Galatië dwingelanden aan het werk waren die het eenvoudige geloof in Christus aan allerlei voorwaarden en regels trachten te binden. Paulus zei over hen in 4:17 (eigen NL-vertaling): "Deze ketterse leraren doen erg hun best om je te vleien, maar hun beweegredenen zijn verdorven. Zij willen je van de vrije wereld van Gods genade buitensluiten waardoor je altijd afhankelijk van hen blijft voor bevestiging en leiding, zodat zij zich belangrijk voelen."

Deze treffende typering smaakte naar meer. In die tijd maakte een broeder in Christus mij opmerkzaam op de transcriptie van een preek van Lewis Hrytzak. Deze preek hield hij in oktober 2002 op de Northwest Bible Conference. Hieronder volgt onder meer de Nederlandse weergave van enkele schitterende pareltjes uit deze preek, die me uit het hart gegrepen zijn.

II DE MANTEL WORDT INGEWISSELD VOOR EEN ZWAARD

Het is bijzonder interessant dat Jezus Christus in de volgende (profetische) woorden blijkbaar het institutionalistische denken in de christelijke wereld voorzegd heeft:
"Daarna vroeg Jezus Zijn discipelen: "Ik heb jullie er eens zonder geld, tas of extra kleren op uit gestuurd om de mensen het goede nieuws te brengen. Kwamen jullie toen iets tekort?" "Nee, niets", antwoordden ze. "Maar", ging Hij verder, "neem nu een beurs mee als je er één hebt en een tas. Als je geen zwaard hebt, verkoop dan je mantel. Dan kun je een zwaard kopen." - Lucas 22:35, 36, Het Boek.

Is het je opgevallen hoe Jezus laatste woorden in tegenstelling staan met zijn eerdere woorden? Toen Petrus dat gekochte zwaard bij Jezus arrestatie gebruikte om zijn meester te verdedigen, wees Jezus hem terecht door te zeggen: "Doe dat zwaard weg", zei Jezus tegen hem. "Wie geweld gebruikt, zal zelf door geweld omkomen" (Matth. 26:52).

Wat is de reden van deze tegenstrijdigheid in Jezus advies? Blijkbaar zijn Jezus woorden een profetische uitspraak over wat zijn volgelingen zouden doen. Jezus zegt blijkbaar dat zijn volgelingen hun "mantel" of "bovenkleed" zouden inwisselen voor een "zwaard". Wat bedoelde hij daarmee?

Zoals de bijbel laat zien, worden (witte) "bovenklederen" gebruikt als een symbool van onze christelijke identiteit. In Openbaring 3:18 moedigt Jezus zijn gemeente aan om witte bovenklederen te kopen. En in Openbaring 19:8 legt hij uit wat dat betekent: "Zij (= de gemeente) mocht een kleed van schitterend wit linnen aantrekken. Dat fijne linnen stelt de goede daden van de gelovigen voor."

Jezus voorzegde dus dat zijn gemeente haar 'goede en rechtvaardige daden' zou inwisselen voor een 'zwaard'. Dat hield in dat Jezus volgelingen hun identificatie als ware christenen zouden verliezen. Ze zouden ermee ophouden om in de voetstapppen van Christus te treden. Zij zouden hun 'mantel' van christelijke identificatie inruilen voor een "zwaard". Zwaarden zijn wapens die gebruikt werden om anderen dwingend iets op te leggen. De bijbel brengt het "zwaard" ook met de overheid in verband (verg. Rom. 13:1-4). De geschiedenis bevestigt inderdaad dat dit precies zo gebeurde.

De Japanse auteur en christen Kokichi Kurosaki verschaft in zijn boek One Body in Christ (NL-titel: Is Christus gedeeld?) een nauwkeurig historisch perspectief van wat in de loop van de geschiedenis gebeurde (eigen vertaling uit het Engels):
“Toen keizer Constatijn het christendom tot de nationale religie maakte door het als middel te gebruiken voor de geestelijke autoriteit van het gehele keizerrijk, hield in ieder geval de bloedige vervolging van christenen door het Romeinse Rijk op. Hierna verbreidde het christendom zich snel over het grondgebied van het Romeinse Rijk. Bij deze expansie ontwikkelde het christendom zich tot een instituut dat als de Romeinse (Roomse) Kerk bekend kwam te staan. Dit instituut werd steeds meer gecentraliseerd totdat haar autoriteit zich verenigde in de bisschop van Rome, de vader van de hele Roomse Kerk. Toen de keizer zowel politieke als kerkelijke autoriteit over haar burgers kreeg, kon hij al haar staatsburgers uitroepen tot christenen, of liever gezegd tot leden van de Roomse Kerk. Als gevolg hiervan ging de ware aard van de ecclesia (Grieks voor "gemeente"), het levende lichaam van Christus, verloren in deze Kerk, en werd na verloop van tijd slechts een wettelijk lichaam, dat werd gereguleerd door kerkrecht in plaats van Gods heilige geest. Geloof werd gereduceerd tot een belijdenis - net als staatswetten - geformuleerd voor en herhaald door de leken in de Kerk. Degenen die de belijdenis niet onderschreven werden - net als wetsovertreders - gestraft.”

Later vervolgt hij:
"Toen het christendom werd getransformeerd in zo'n wettelijk instituut, was te verwachten dat de ecclesia niet langer zou draaien om deelgenootschap en vriendschap met God en Christus. Het middelpunt van het christelijk geloof veranderde van plaats. Het middelpunt verplaatste zich van geestelijke eenheid met God via Christus, als het hoofd van de ecclesia, naar het alom heersende en wettelijke instituut van de Paus. De geestelijke ecclesia werd vervangen door de aardse, institutionele kerk met als middelpunt de Paus. In deze kerk hadden de christenen geen deelgenootschap meer in het lichaam van Christus, dat op een levengevende wijze met hem verenigd is, en Christus was niet langer het hoofd van de Kerk. Toen de geïnstitutionaliseerde Kerk gevestigd werd, stierf de aanbidding van God in geest en waarheid uit en werd vervangen door een rituele en vormelijke aanbidding. De woorden uit 1 Johannes 2:27 konden niet langer op christenen van toepassing gebracht worden. Johannes schreef daar: "Maar u hebt de Heilige Geest ontvangen en Hij woont in u. Daarom hoeft niemand anders u te leren wat God wil, want Hij Zelf is uw Leraar. Wat Hij zegt, is de waarheid en geen leugen. Doe daarom wat de Heilige Geest u geleerd heeft en blijf één met Christus."

De Roomse kerk hield vol dat buiten haar kerkmuren geen redding mogelijk was. Als mensen het niet eens waren met haar kerkelijke dogma's, dan verloren ze niet alleen hun lidmaatschap, maar werden zelfs niet als christenen beschouwd. Alles wat de kerk onderwees, werden wetten en regels waar de mensen zich aan moesten houden. Mensen die dat weigerden en niet gehoorzaamden, werden geëxcommuniceerd. Ze verloren hun burgerrechten en hiermee de bescherming van de overheid. Sommigen eindigden zelfs op de brandstapel.

Deze zware bestraffingen misten hun uitwerking op de massa niet. Het verwerpen van het kerkelijk geloof werd gezien als de ergste zonde die iemand kon begaan. En daarom dachten de mensen dat het hun christelijke plicht was om deze wetten te gehoorzamen en iedereen te vervolgen die het niet met ze eens was.

Toen de reformatie aanbrak, stichtten Martin Luther en Johannes Calvijn in verschillende delen van Europa nieuwe kerken, die afgescheiden waren van de Roomse kerk. Op deze manier verloren de Paus en de Roomse Kerk hun positie als het middelpunt van het christendom. Het geloof van Luther was Sola Scriptura, oftewel "alleen de Schrift" en eenheid met Christus in geest en leven. Het was inderdaad de Heilige Schrift die hem tot deze conclusie bracht.

In het verlengde hiervan beschouwden ook andere hervormers de bijbel als de bron van waarheid. Gaandeweg veranderde de positie van de bijbel: van het door God geïnspireerde getuigenis van de apostelen aangaande hun persoonlijk geloof in Christus, in de bron van protestantse dogma's en de maatstaf voor het enige goedgekeurde geloof. In plaats van de Paus werd in protestantse kerken de bijbel gemaakt tot het middelpunt van het christendom.

Maar net als de Roomse kerk proberen ook protestantse kerken een scherpomlijnd onderscheid te maken tussen orthodox en dissident geloof. Volgens degenen die op de orthodoxe lijn zitten, hebben alleen zij het ware geloof, en moeten andersdenkenden als een potentieel gevaar weerstaan worden. De dissidente gelovigen worden vaak verketterd en gedemoniseerd, en zelfs van de nieuwe "gezuiverde" kerk uitgesloten. Bij dit soort situaties wordt vaak gebruikgemaakt van het argumentum ad baculum, een Latijnse uitdrukking die betekent: "argument van de stok". Het is een drogreden waarbij de tegenpartij onder druk wordt gezet door te zinspelen op de negatieve gevolgen als een partij zijn zin niet krijgt. Ook dit "argument van de stok" doet ons denken aan Jezus' profetische woorden over de tijd dat de 'mantel' van christelijke identificatie ingewisseld zou worden door een dwingend 'zwaard' (Lucas 22:35, 36).

De werkelijke oorzaak van deze sektaristische en religieuze verwarring ligt in een verkeerde kijk op de ware aard van de ecclesia. Het middelpunt van het christendom is namelijk geen religieus instituut of een organisatie. Het is ook niet de bijbel, zoals de hervormers ervan gemaakt hebben. Waarom niet? Omdat de ecclesia al bestond voordat de canon van het Nieuwe Testament samengesteld werd. Christenen vormden al de ecclesia, omdat ze deelgenootschap met God en elkaar hadden en hun geloof simpelweg gefocust was in Christus. Natuurlijk hadden ze de geschriften van het Oude Testament, maar zeker nog niet alle (christelijke) leringen in NT-cannonieke vorm.

Het christendom draait uitsluitend om één kwestie. Het ware christendom is slechts gefocust op één punt: geestelijke omgang met God via Christus. Dat is alles, meer niet!!!! Waar deze geestelijke omgang is, daar is ook de ecclesia. Als dit soort omgang echter ontbreekt, dan is er simpelweg geen ecclesia, ook al zijn er nog zulke fijne ouderlingen, prachtige gebouwen, intelligente dogma's en leerstelligheden etc. Dat is ook de reden waarom Christus in Matth. 18:20 de volgende opmerking maakte: "Want als twee of drie mensen bij elkaar zijn, omdat zij bij Mij horen, ben Ik bij hen."

In het boek The Divine Imperative gaf Emil Brünner, een bekende Zwitserse schrijver, een interessant commentaar op deze uitspraak. Hij schreef op pagina 529 van zijn boek (vertaald uit het Engels):
"Daar waar het Woord van God gepredikt en geloofd wordt, waar twee of drie in Christus' naam vergaderen, daar is de Kerk. Wat je ook verder nog over de Kerk kunt zeggen, dit is fundamenteel. De revolutionaire kracht van deze uitspraak is nooit, zelfs niet heden ten dage, volledig begrepen. Een vergaderng van twee of drie personen moet als de Kerk erkend worden, ook al is dat in een onvolmaakte vorm. Wanneer een vader zijn huisgezin bijeenroept om op zijn kenmerkende eenvoudige manier het Evangelie te verklaren, of waar een leek uit een oprecht hart het woord van God uitlegt aan een groep jonge mensen, daar is de Kerk. Wie zich niet aan deze regel houdt en denkt dat er andere zaken nodig zijn om het tot een echte Kerk te maken, heeft de kern van het evangelisch Geloof niet begrepen."

Als zo'n geestelijke omgang met God via Christus onder christenen bestaat, dan zullen zij elkaar liefhebben en één zijn in Christus, ondanks de leerstellige verschillen.

Geloof is een gave van God, die in ons vriendschap met Hem en Zijn Zoon tot stand brengt. Deze vriendschap is nooit het gevolg van menselijke inspanningen. Als Gods geest ons direct leidt, dan hebben we elkaar lief en doen we Gods werk. Geloof is eigenlijk een ander woord voor omgang en vriendschap met God. In deze relatie werkt de kracht van God door middel van ons. Dat is ook de reden waarom we geen priester of pastoor nodig hebben om dat tot stand te brengen. Het enige dat noodzakelijk is, is dat we berouw hebben en tot Christus komen voor vergeving van onze zonden. Onze goede Herder zal ons dan een nieuw leven geven.

Toen Jezus Christus op de aarde rondwandelde, prees hij het geloof van de één en berispte het kleine geloof van de ander. Hij herkende het geloof van een zondige vrouw, een melaatse, een blindgeborene etc. en hij zei tegen hen: "U bent gered door uw geloof. Ga in vrede" (Lucas 7:50).

Was bij al deze "reddingen" een set leerstelligheden, een religieus instituut, of een bepaalde ceremonie betrokken? Nee. Het enige dat bij hun redding telde, was een volledig geloof en vertrouwen in Christus, en hun zonden werden vergeven. Zo simpel was het. De enige voorwaarde was dus: geloof in Christus. Bij de aanwezigheid van een dergelijk geloof en in de gemeenschap met andere gelovigen ontstond het begin van de ecclesia. Door deze deelgenootschap werden ze één in Christus, en werd Jezus hun Heer.

Wanneer het werkelijk tot ons doordringt dat ons geloof fundamenteel om onze geestelijke omgang met God via Christus draait, dan worden alle andere elementen zoals religieuze instituten, bijbelinterpretaties, leerstelligheden, doctrines etc., van ondergeschikt belang. We gaan dan ook beseffen dat we volgens deze ondergeschikte maatstaven andere gelovigen niet moeten oordelen.

III HET ZWAARD WEER TERUGRUILEN VOOR DE MANTEL

In plaats van andere gelovigen te oordelen horen we hen liefde te tonen. Jezus zelf zei hierover (in Johannes 13:34, 35): "Dit is een nieuwe opdracht die Ik u geef: heb liefde voor elkaar. Heb voor elkaar net zoveel liefde als Ik voor u heb. Aan de onderlinge liefde zullen de mensen zien dat u mijn discipelen bent." Dus een andere gelovige niet oordelen, maar slechts liefhebben. Dat soort liefde kenmerkt een ware discipel van Christus.

Als we onderscheiden dat de werkelijke focus van het christendom ligt op geestelijke omgang met God via Christus, begrijpen we ook beter wat de werkelijke oorzaak van verdeeldheid is, en hoe deze uit de weg geruimd kan worden. Helaas zien we maar al te vaak dat institutionele kerken en religieuze organisaties gelovigen niet helpen het nieuwe leven in Christus te ontwikkelen, maar eerder dit leven verstikken, of zelfs nog erger dit leven in Christus uitdrijven. Hierdoor ontstaan dode religieuze instituten, in plaats van een levende ecclesia. Je ziet dan ook vaak dat christenen die werkelijk het nieuwe leven in Christus in zich hebben, het in zulke organisaties niet uithouden.

Hoe kunnen we nu vaststellen wie werkelijk geestelijke omgang heeft met God via Christus? Het antwoord is simpel: Dat oordeel is niet aan ons. Wij zijn niet in staat om een eindoordeel over de kwaliteit van iemands geloof te geven. We horen ons niet met zaken te bemoeien waarover uitsluitend onze hemelse Rechters gaan.

Als iemand oprecht gelooft dat God zijn Zoon als losprijs gegeven heeft, dan is er al een basis om met deze persoon geestelijke omgang in Christus te hebben. Gelovigen die geestelijke omgang met God via Christus hebben, zijn mensen die anderen werkelijk liefhebben. Dit blijkt bijvoorbeeld uit 1 Johannes 4:8 waar staat: "Maar wie niet liefheeft, kent God niet; want God is Zelf liefde." Volgens dezelfde logica is het onmogelijk om prettige omgang te hebben met iemand die we niet goed kennen. Daarom is het zo belangrijk dat we als christenen onze medegelovigen liefhebben, ondanks de verschillen. Het is juist deze liefde voor elkaar die ons tot een deel van Christus lichaam maakt. Alle ware christenen zijn simpelweg niet verdeeld door organisatorische of leerstellige grenzen van menselijke makelij, maar vormen één geestelijk en levend lichaam in Christus.

Religieuze instituten kunnen zo'n geestelijk deelgenootschap nooit zelf tot stand brengen. Dat doet onze hemelse Vader zelf door middel van zijn geliefde Zoon. Daarom is het zo belangrijk dat we onze onderlinge verschillen van ondergeschikt belang maken. Paulus vergelijkt het lichaam van Christus met het menselijke lichaam en legt uit dat de verschillende leden van Christus “lichaam” in eenheid kunnen samenwerken (Ef. 4:16; 1 Cor. 12:12-31). Door onderlinge verschillen te benadrukken zeg je volgens Paulus eigenlijk: ‘Je hoort niet tot het lichaam, omdat je een voet en geen hand bent’ of ‘je hoort niet tot het lichaam, omdat je een oor en geen oog bent’ (1 Cor. 12:15, 16). We moeten daarom niet vergeten dat “God alle verschillende delen in een lichaam gezet heeft, zoals Hij het goed vond” (1 Cor. 12:18).

Daarom is het zo belangrijk elkaar te aanvaarden op basis van onze wederzijdse omgang met God. Dat is de essentie van de ware ecclesia. Paulus schreef daarom aan Romeinse christenen het volgende: "Steek je hand uit en verwelkom elkaar tot Gods heerlijkheid. Jezus deed dat, en nu is het jouw beurt!" (Rom. 15:7, eigen Nederlandse vertaling van The Message) Geestelijke omgang met God via Christus en dat samen ervaren met medechristenen is geloven in zijn meest zuivere vorm. Als we dit soort geloof bezitten, dan is dat een bewijs dat we met heel ons hart op Christus vertrouwen.

Religieuze instituten houden vaak bij wie hun gedoopte/belijdende en wie hun uitgestoten leden zijn. Toch blijkt uit de praktijk dat doop, belijdenis en uitsluiting op zichzelf niet dé maatstaven zijn voor het bepalen wie nu wel en wie niet werkelijke christenen zijn. Het dagelijkse leven laat zien dat sommige gedoopte en belijdende kerkleden Christus nog niet zo goed kennen, en dat sommige buitengesloten leden wel degelijk het nieuwe leven in Christus leven. Daarom moeten we duidelijk een onderscheid maken tussen de kerken, organisaties en instituten van mensen en de ecclesia van Christus, namelijk het levende lichaam waarin hij woont.

Een broeder in Christus vergeleek bovenstaande met een heel bijzonder kenmerk van de tempel van Salomo. Alle stenen werden daarvoor op maat gehouwen in de steengroeve, zodat ze op het tempelterrein volmaakt aansloten. "De stenen die voor de bouw van de tempel werden gebruikt, waren in de steengroeve pasklaar gemaakt. De hele bouw werd uitgevoerd zonder dat ook maar ergens het geluid van een hamer, bijl of ander gereedschap werd vernomen op het bouwterrein" (1 Koningen 6:7). Er waren dus geen gehak en hamerslagen te horen, maar dat wilde niet zeggen dat de bouw van deze tempel niet vorderde. Zo is het ook in onze tijd: De groei van de geestelijke tempel, het lichaam van Christus, geschiedt ook in stilte. Gehak en hamerslagen zijn niet te horen. Voor mensen zonder geloof is er helemaal geen bouw van de geestelijk tempel, omdat het niet met opvallende waarneembaarheid gebeurt. Maar voor christenen met geloof is er werkelijk een geestelijk tempel in aanbouw.

En net als de eerste christenen, zullen we beslist getuigenis afleggen van ons geloof in God en zijn Zoon, en daarom is het niet lastig om medegelovigen te vinden, die op dezelfde golflengte zitten. Ware christenen herkennen elkaar omdat ze hetzelfde nieuwe leven in Christus leven. De ecclesia vormt één lichaam van gelovigen met kleurrijke en verschillende persoonlijkheden. Sommigen hebben diepe theologische inzichten, anderen hebben een enthousiaste evangeliesatiegeest. Een ieder bezit zijn eigen gaven, die hij of zij voor zijn/haar medegelovigen in het lichaam van Christus zal inzetten.

Als we over bovenstaande zaken nadenken, dan kunnen instemmen met de woorden van Paulus in Efeziërs 4:3-5 en 14-16 : "Doe uw uiterste best de eenheid te bewaren die de Heilige Geest onder u tot stand heeft gebracht, door in vrede met elkaar te leven. Wij horen immers allemaal bij hetzelfde lichaam; wij hebben dezelfde Geest; wij verwachten dezelfde heerlijke toekomst, omdat God ons heeft geroepen. Voor ons is er maar één Heer, één geloof en één doop. .... Wij zullen dan niet langer als kinderen zijn, die zomaar van gedachten veranderen. Wij laten ons dan ook niet meer door van alles beïnvloeden. Ook niet door de verkeerde leer van slimme mensen, die ons op een dwaalspoor willen brengen. Nee, dan zullen wij vol liefde de waarheid volgen en alleen doen wat waar is en zo steeds meer één worden met Christus, Die het hoofd is van het lichaam, de Gemeente. Door Hem wordt het lichaam prachtig samengevoegd; elk deel helpt de andere delen naar vermogen, zodat het hele lichaam gezond groeit en vol liefde is."

zondag, maart 23, 2008

Achtergrond van de ommezwaai in mijn leven

Nadat ik langer dan 30 jaar oprecht de aanname geloofd had dat de organisatie van Jehovah’s Getuigen een exclusieve goddelijke voorziening was om onze hemelse Vader te dienen, ben ik langzaam van gedachten veranderd. Sommige mensen in mijn omgeving hebben me gevraagd wat de reden hiervan was. Kort gezegd, kan ik zeggen dat ik tot Christus zelf bekeerd ben. Dat heeft tot een grote ommezwaai in mijn leven geleid. In de geest van 1 Petrus 3:15 wil ik graag hierover wat inlichtingen delen: “Vertrouw uzelf helemaal aan Christus toe. Hij is onze Here. Wees altijd bereid verantwoording af te leggen van de verwachting waaruit u leeft, als daarom gevraagd wordt. Maar doe het wel vriendelijk en met het nodige respect” (Het Boek)

I HOKJESGEEST:

Het geloof dat Jehovah’s Getuigen de enige ware religie in de wereld zijn, lijkt op het eerste gezicht onschuldig. Het is voor JG misschien een hulp om trots op hun religie te zijn waardoor ze aangemoedigd worden om het juiste te doen. Maar als het niet waar is, dan wordt hierdoor een onnauwkeurig beeld van God geschetst. Dat beeld kan zelfs beledigend voor Hem zijn, omdat het God kwalificeert als een partijdige God, terwijl Hij beslist niet partijdig is (verg. Hand. 10:34).

Maar dat is nog niet alles. Het geloof dat JG de enige ware christenen op aarde zouden zijn, verhoogt een bepaalde groep mensen boven anderen, en is daarom een vorm van arrogantie. In de gelijkenis van Lukas 18:9-14 is het helder hoe Jezus over de arrogantie van de biddende Farizeeër (“Dank u, God, dat ik niet zo ben als alle zondaars” [Het Boek]) denkt.

Jehovah’s Getuigen wordt geleerd dat God en Christus uitsluitend via hun organisatie werken, omdat de JG-leiding door Christus over al zijn aardse bezittingen aangesteld zou zijn. Deze dogmatische aannames zijn er de oorzaak van dat JG geestelijk voedsel uit andere bronnen dan de JG-leiding onbetrouwbaar achten en verboden verklaard hebben (zie Onze Koninkrijksdienst van september 2007). In plaats van info op haar eigen inhoudelijke merites te beoordelen, worden argumenten beoordeeld naar de oorsprong ervan (in de argumentatieleer staat dat bekend als de genetische drogreden: de oorsprong van een argument zegt namelijk helemaal niets over de validiteit van dat argument). Als u God zou zijn en geestelijk voedsel via andere bronnen dan de JG-leiding zou verschaffen, wat zou u dan vinden van een groep mensen die haar leden verbiedt deze informatie tot zich te nemen?

Verder blijkt uit Markus 9:37-41 dat de eenheid in Christus niet slechts beperkt is tot een bepaalde groep gelovigen. De eenheid in Christus overstijgt het kleinzielige groepsdenken. Jezus woorden worden in The Message (een Engelse vertaling) heel treffend weergegeven: "John spoke up, "Teacher, we saw a man using your name to expel demons and we stopped him because he wasn't in our group." Jesus wasn't pleased. "Don't stop him. No one can use my name to do something good and powerful, and in the next breath cut me down. If he's not an enemy, he's an ally. Why, anyone by just giving you a cup of water in my name is on our side. Count on it that God will notice."

Johannes zei dus: "We lieten hem ermee stoppen omdat hij niet tot onze groep hoorde." Maar "Jezus was daar niet blij mee." De hokjesgeest van Jehovah’s Getuigen weerspiegelt de mindset van Johannes, maar niet de open geest van Christus.

II VEROORZAKEN VAN VERDEELDHEID ONDER CHRISTENEN (Titus 3:10; 1 Johannes 4:20):

Jezus zei: “Aan de onderlinge liefde zullen de mensen zien dat u mijn discipelen bent” (Johannes 13:35, Het Boek). Jehovah’s Getuigen erkennen weliswaar dat dit één van de identificerende kenmerken van het ware christendom is, alleen passen ze het niet toe. Door alle andere christenen op aarde te kwalificeren als “valse christenen” wijzen ze feitelijk alle andere christenen af, en menen ze dat het voldoende is deze liefde alleen binnen hun eigen groep te tonen. Door het begrip “christen” te herdefiniëren proberen ze hiermee weg te komen, maar Jezus Christus kijkt hier natuurlijk dwars doorheen. Hoe je het ook wendt of keert, hun herdefinitie klopt niet en leidt tot het overtreden van Jezus gebod uit Joh. 13:34 en 35. Het is alsof ik tegen mijn kinderen zeg dat ze elkaar moeten liefhebben, en dat dan één kind tegen zijn zus zegt dat hij haar geen liefde hoeft te tonen, omdat ze geen “ware” zuster is.

Eén van de duidelijkste bewijzen dat Jehovah's Getuigen andere christenen als "valse christenen" kwalificeren, is de Vragen van Lezers in De Wachttoren van 15 maart 1960, pagina 191 (klik op plaatje om te vergroten). In deze Vragen van Lezers worden zelfs christenen die voor hun geloof gestorven zijn, als 'vals' gekwalificeerd om hun leerstelling aangaande 144.000 gezalfden overeind te houden.

Paulus vergelijkt de broederschap met een lichaam en legt uit dat de verschillende leden van Christus “lichaam” in eenheid kunnen samenwerken (Ef. 4:16; 1 Cor. 12:12-31). Getuigen zeggen eigenlijk tegen christenen uit andere groepen: ‘Je hoort niet tot het lichaam, omdat je een voet en geen hand bent’ of ‘je hoort niet tot het lichaam, omdat je een oor en geen oog bent’ (1 Cor. 12:15, 16). We moeten niet vergeten dat “God alle verschillende delen in een lichaam gezet heeft, zoals Hij het goed vond” (1 Cor. 12:18, Het Boek).

Het is opmerkelijk dat Johannes 13:35 is de ENIGE schriftplaats die over een identificerend kenmerk van ware christenen spreekt, en juist deze schriftplaats wordt door Jehovah’s Getuigen niet gehoorzaamd.

Paulus schreef aan de opziener Titus het volgende: “Als iemand scheiding onder jullie maakt [“wat een mens betreft die een sekte bevordert” (NWV)], moet je hem één, zo nodig twee keer waarschuwen. Als hij niet wil luisteren, moet je niet meer met hem omgaan. Je weet dan dat hij God niet meer wil volgen en dat hij zondigt en daarmee zichzelf veroordeelt.” – Titus 3:10 en 11 (Het Boek).

Omdat Jehovah’s Getuigen zich van andere christenen afgescheiden hebben, kun je stellen dat ze ‘een sekte bevorderen’. Je kunt zelfs zeggen dat Jehovah’s Getuigen ook binnen hun eigen organisatie sektarisme bevorderen. Als het Besturende Lichaam meningsverschillen niet tot een verdeeldheid veroorzakende kwestie zou maken, dan raakte hier de gemeente niet door verdeeld. Door de regel dat in de gemeente geen verschil van mening mag bestaan, heeft het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen juist het probleem van verdeeldheid geschapen. Een meer christelijke benadering in dit verband is die van Paulus die in Romeinen 14:1 het volgende adviseerde: “Aanvaardt degene die zwakheden heeft in [zijn] geloof, maar niet om beslissingen te nemen betreffende innerlijke twijfelvragen”(NWV). In mijn opvatting ‘bevorder je al een sekte’ als je theologische kwesties en leerstellige interpretaties boven liefde, vergevingsgezindheid en barmhartigheid stelt. Ware christelijke vrijheid houdt ook de persoonlijke vrijheid in bij het duiden van allerlei leerstellige vraagstukken, zolang deze duidingen niet leiden tot nadeel bij anderen of ongehoorzaamheid aan Gods morele wetten. Als een religieus instituut een bepaalde theologie of interpretatie afdwingt, staat dat in mijn opvatting gelijk aan het ‘promoten van een sekte’ en dat moet voor alles voorkomen worden. Paulus gaf hierin het juiste voorbeeld.

Toen hij van de huisgenoten van Cloë hoorde dat de eenheid van de christelijke gemeente in Corinthe gevaar liep, noemde hij een aantal dingen die vermeden moet worden om de eenheid in Christus te bewaren. Hij schreef onder meer: "Is Christus dan in stukken verdeeld? Ben ik soms voor u aan het kruis gestorven of bent u in mijn naam gedoopt? Ik ben dankbaar dat ik niemand van u gedoopt heb, behalve Crispus en Gajus. Nu kan dus niemand zeggen dat hij in mijn naam gedoopt is en bij mij hoort" (1 Corinthiërs 1:13-15, Het Boek).

Het is opmerkelijk hoe Paulus hierboven zijn eigen rol en positie relativeerde. Hij besefte ongetwijfeld dat door zijn grote ijver als prediker van Christus sommigen in Corinthe hem een te belangrijke positie toegekend hadden. Deze gelovigen zeiden zelfs: "Ik hoor bij Paulus" (1 Cor. 1:12). Paulus zette ze weer met beide benen op de grond door te zeggen dat hij niet degene was die aan de martelpaal gestorven was, en dat 'niemand kon zeggen dat hij in Paulus' naam gedoopt was'.

Deze woorden van Paulus doen me aan de doopvragen of doopgeloften bij Jehovah’s Getuigen denken. Tot 1985 werden aan doopkandidaten de volgende twee vragen gesteld:
1) Heeft u voor het aangezicht van Jehovah erkend dat u een zondaar bent die redding behoeft, en heeft u voor hem erkend dat deze redding van hem, de Vader, uitgaat en door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus tot u komt?

2) Heeft u zich op grond van dit geloof in God en in zijn voorziening voor redding zonder enig voorbehoud aan hem opgedragen, om voortaan zijn wil te doen, zoals hij u deze door bemiddeling van Christus Jezus en onder de verlichting van de heilige geest door de bijbel openbaart?

Met deze vragen is niets mis, maar toch zijn ze sinds 1985 gewijzigd. Ze luiden nu (let vooral op de tweede vraag):
1) Heb je op grond van het slachtoffer van Jezus Christus berouw van je zonden en heb je je aan Jehovah opgedragen om zijn wil te doen?

2) Begrijp je dat je opdracht en doop je identificeren als een van Jehovah's Getuigen, verbonden met Gods door de geest geleide organisatie?"

Als Paulus uiting gaf aan zijn opluchting dat de Corinthische christenen niet "in de naam van Paulus gedoopt" waren, waarom heeft het Besturende Lichaam dan bij de huidige doopgeloften - in feite een zeer persoonlijke zaak tussen de doopkandidaat en Jehovah - wel een plaats ingeruimd voor haarzelf? Waarom moeten gelovigen nu in het openbaar verklaren dat ze bij de JG-organisatie horen? Waarom relativeerde Paulus ook al weer zijn eigen rol en positie? Omdat hij goed besefte dat de gelovigen in Christus, en niet in (een bepaalde groep) mensen verenigd moeten zijn. Daarom stelde Paulus de retorische vraag: "Ben ik soms voor u aan het kruis gestorven?" (1 Cor. 1:13, Het Boek) Als Paulus op nederige wijze zijn rol en positie relativeerde, waarom doen de broeders in Brooklyn dat dan niet? De broeders in Brooklyn zijn toch voor ons niet aan de paal gehangen? Trouwens, in de eerste eeuw en vóór 1985 zijn duizenden broeders en zusters gedoopt, zonder zo'n gelofte aan een organisatie of (groep van) personen te doen.

Paulus bijdrage aan de christelijke eenheid was dus de volgende: Hij minimaliseerde zijn eigen rol en positie, zodat de broeders en zusters in Christus verenigd zouden zijn. Door zijn nederige en bescheiden houding en voorbeeld kon hij oprecht het volgende aan de Corintische gelovigen schrijven: "Nu vermaan ik U, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat GIJ allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder U is, maar dat GIJ nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtegang" (1 Cor. 1:10, NWV).

III AANZETTEN TOT VERAFGODING VAN EEN ORGANISATIE VAN MENSELIJKE MAKELIJ (Ex. 20:3-5):

De JG-leiding gebruikt de woorden uit Mattheüs 24:45-47 als basis voor haar autoriteit over Jehovah's Getuigen, ongeveer op dezelfde manier als de Rooms Katholieke Kerk de woorden uit Mattheüs 16:18 gebruikt. Ook de manier waarop deze autoriteit uitgeoefend wordt, lijkt in de praktijk veel op elkaar.

De bijbel zegt dat “er één God en één middelaar tussen God en mensen is, een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen — [hiervan] dient op de speciaal daarvoor bestemde tijden getuigenis te worden afgelegd” (1 Tim. 2:5, 6; NWV). Een middelaar is iemand die als gezant optreedt, een communicatiekanaal tussen twee partijen. Door te claimen dat het Besturende Lichaam Gods communicatiekanaal is, matigt ze zich voor een groot deel Christus’ rol en positie aan. Het Besturende Lichaam past er wel voor op om zichzelf “middelaar” te noemen, maar verbergt zich achter termen als “getrouwe en beleidvolle slaaf”, “Gods organisatie” etc. Haar taakomschrijving is echter wel gelijk aan die van een middelaar. In plaats dat geestelijke leiding gaat van God via Christus naar de mensen, claimt het Besturende Lichaam dat geestelijke leiding gaat van God naar Christus, van Christus naar de “getrouwe en beleidvolle slaaf” (het JG-leiderschap), en van deze “slaaf” naar de mensen. In wezen wordt de liefde die Jezus voorleefde, geperverteerd tot loyaliteit aan "de organisatie". Het Besturende Lichaam meet zich hiermee (impliciet) een mede-middelaarsrol aan.

Het spreekt boekdelen dat personen die de organisatie verlaten door de JG-leiding in haar lectuur per definitie als personen geafficheerd worden die ook Jehovah verlaten hebben. Deze gelijkschakeling bewijst dat de organisatie een veel te hoge positie in de geest van JG inneemt.

In plaats van een nederige positie voor het aangezicht van onze hemelse Vader in te nemen, heeft de organisatie zich feitelijk verheven tot een afgod. Ze zien zichzelf als de zichtbare vertegenwoordiging van God zelf, zoals uit de volgende citaten uit de JG-lectuur blijkt:
***w 2007 1/4 blz. 24 par. 12 Loyaal aan Christus en zijn getrouwe slaaf ***

“Dus als we ons loyaal onderwerpen aan de leiding van de getrouwe slaaf en het Besturende Lichaam, onderwerpen we ons aan Christus, de Meester van die slaaf."

*** w76 1/6 blz. 349 par. 20 ’Gij moet heilig zijn want Jehovah is heilig’ ***

“Indien wij in gebreke blijven gunstig op de leiding te reageren die God door middel van zijn organisatie geeft, wordt hierdoor dan niet in werkelijkheid te kennen gegeven dat wij goddelijke heerschappij verwerpen?”

***w56 1/6 blz. 346 *** (Engels)

"The slave’s will is Jehovah’s will. Rebellion against the slave is rebellion against God."

*** w91 15/3 blz. 14 par. 4 Houd gelijke tred met Jehovah’s hemelse wagen ***

“Zoals Ezechiël niet zichzelf opwierp of aanstelde als profeet, zo heeft Gods zichtbare organisatie niet zichzelf in het leven geroepen of zichzelf aangesteld. Ze is niet uit menselijke wil of inspanning ontstaan. De goddelijke Wagenberijder heeft deze organisatie tot bestaan doen komen. In de kracht van Gods geest en met de steun van heilige engelen heeft Jehovah’s volk zo’n opzienbarende expansie meegemaakt dat ’de geringe tot een machtige natie is geworden’. — Jesaja 60:22.”

Al dit soort uitspraken moedigt Jehovah’s Getuigen aan tot verafgoding van de organisatie. Wat is het verschil tussen het maken en vereren van een beeld dat God zou voorstellen en het maken en vereren van een organisatie die God zou vertegenwoordigen? Volgens mij is er helemaal geen verschil!!! In beide gevallen aanbidden we iets dat door mensen gemaakt is als een beeld van God.

Gelet op bovenstaande redenen voelde ik me op een gegeven moment voor de volgende keuze geplaatst: De organisatie van Jehovah’s Getuigen of Christus. Deze keuze was op zich niet moeilijk, en ik heb geen moment spijt van mijn keuze gehad.